Een jaar na de dood van Shireen Abu Akleh nog geen gerechtigheid

Het bericht greep mij een jaar geleden bij de keel: de Palestijns-Amerikaanse journalist Shireen Abu Akleh was doodgeschoten. Ze was een sympathieke collega uit Doha met een aanstekelijke lach, een vertrouwd gezicht op nieuwszender Al Jazeera en de meest geliefde en prominente correspondent in de Palestijnse gebieden. 

Er stond met grote letters ‘PRESS’ op de voor- en achterkant van haar kogelwerend vest en op haar helm. Maar daar had de scherpschutter geen boodschap aan.  

‘In het harnas gestorven’, wordt gezegd als iemand bij de uitoefening van zijn vak overlijdt. Dat klinkt het geval van Shireen extra cynisch. De Israëlische militair wist precies de plek in haar achterhoofd te raken tussen haar helm en scherfvest. Ze was op slag dood. 

Het was 11 mei 2022, ’s ochtends vroeg. Het team van Al Jazeera was in het vluchtelingenkamp van Jenin om een inval van het Israëlische leger te verslaan. Er was een schotenwisseling geweest tussen de Israëlische militairen en Palestijnse militanten in een ander deel van het kamp. Plotseling worden de journalisten van Al Jazeera beschoten. Verslaggever Ali Al-Samoudi wordt geraakt in zijn schouder. Het team probeert dekking te zoeken, maar voor Abu Akleh is het te laat. Ze wordt geraakt als een tweede serie schoten wordt afgevuurd. 

Weinig incidenten waarbij journalisten omkwamen zijn zo precies onderzocht en gedocumenteerd als de dood van Shireen Abu Akleh. Misschien is dat logisch. Ze was tenslotte in het Midden-Oosten een journalistieke grootheid. Maar het komt ook door de evident lakse en ongeloofwaardige manier waarop de Israëlische autoriteiten met haar gewelddadige dood omgingen. 

“Abu Akleh is waarschijnlijk getroffen door Palestijnse terroristen die wild om zich heen schoten”, verklaarde het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken in eerste instantie op sociale media. Het ministerie voegde een filmpje toe dat, zo bleek later, op een heel andere locatie was opgenomen. Ook premier Naftali Bennett zei direct na Abu Akleh’s dood dat er een ‘aanzienlijke kans’ was dat gewapende Palestijnen verantwoordelijk waren.

Het in de Verenigde Staten gevestigde Committee for the Protection of Journalists dringt in een afgelopen dinsdag verschenen rapport met klem aan op een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Abu Akleh. Ook eerdere dodelijke incidenten, zoals het in 2018 doodschieten van fotojournalisten Ahmed Abu Hussein en Yasser Murtaja tijdens demonstraties bij het afscheidingshek in Gaza, zouden ‘onafhankelijk, transparant en strafrechtelijk’ moeten worden onderzocht. 

Kort na de beschieting van het Al Jazeera-team draaide Israël bij. Nadat onderzoek van The New York Times, The Washington Post en onderzoekscollectief Bellingcat haarfijn had aangetoond dat een Israëlische militair het fatale schot had afgevuurd, had ontkennen weinig zin meer. Onderzoek van de CNN en van de in Londen gevestigde Forensic Architecture ging nog een stapje verder en concludeerden dat de schutter met opzet heeft geprobeerd Abu Akleh te doden. Ook Al Jazeera en Shireen’s familieleden en vrienden zijn ervan overtuigd: ze werd het zwijgen opgelegd omdat ze de Palestijnen een stem gaf.  

De CPJ constateert in het rapport dat sprake is een ‘dodelijk patroon’. Deadly Patternis ook de titel van het rapport, over de wijze waarop Israël omgaat met gedode verslaggevers. Het gaat om twintig slachtoffers sinds 2001. Niemand is ooit verantwoordelijk gehouden, laat staan gestraft.

Dertien van de twintig journalisten waren, op het moment dat ze werden doodgeschoten, duidelijk te herkennen als journalisten met ‘PRESS’ op hun kleding. Dat gold bijvoorbeeld ook voor Reuters cameraman Fadel Shana, die ook nog eens naast een auto met ‘TV’ erop geschilderd stond, toen hij in 2008 werd neergeschoten. 

Het feit dat niemand verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van journalisten in de bezette gebieden, heeft ertoe geleid dat verslaggevers – lokale zowel als buitenlandse – in een steeds gevaarlijker werkveld actief moeten zijn.

Guillaume Lavallée, voorzitter van de Foreign Press Association in Israël, zegt in het CPJ-rapport dat veel journalisten bang zijn: “Als een journalist met een Amerikaans paspoort gedood kan worden zonder juridische consequenties, dan zou dat hen in de toekomst ook kunnen overkomen. Het gevoel onbeschermd te zijn is vooral sterk bij onze Palestijnse collega’s. Sommigen van hen zijn zelfs bang dat er expres op hen wordt geschoten.”

Dat is geen rare gedachte. Behalve een Brit en een Italiaan waren de resterende achttien dodelijke slachtoffers allen Palestijns. Een aantal van hen werkte wel voor buitenlandse media en persbureaus. Opvallend is dat geen enkele Israëlische journalist onder de slachtoffers is.  

Het CPJ-rapport beschrijft in detail hoe Israël omgaat met de dodelijke incidenten. Onderzoeken zijn ondoorzichtig, willekeurig en duren eindeloos. Bewijsmateriaal en getuigenverklaringen worden terzijde geschoven. Betrokken militairen gaan vrijuit terwijl het onderzoek, dat altijd vertrouwelijk wordt gehouden, nog gaande is. Er worden alternatieve versies van de toedracht verspreid. Fake news dus. En soms worden de getroffen journalisten voor terroristen uitgemaakt. 

Wat dat betreft was de onverkwikkelijke gang van zaken rond het onderzoek naar de dood van Shireen Abu Akleh geen uitzondering. Er wordt simpelweg geen verantwoording afgelegd. 

Het CPJ-rapport eindigt met een aantal aanbevelingen, de meeste aan het adres van Israël. Er is daarnaast een aantal aanbevelingen voor de internationale gemeenschap. Ze zijn ook van toepassing op Nederland.

CPJ roept bevriende regeringen op Israël te herinneren aan hun internationale plichten rondom mediaveiligheid. Ook moeten die regeringen druk uitoefenen op Israël om mee te werken aan internationale onderzoeken naar de dood van journalisten.

Tot dusver weigert Israel – tot grote frustratie van Shireens familie en bewonderaars – mee te werken aan Amerikaans FBI-onderzoek naar haar dood.

Committee for the Protection of Journalists: Deadly Pattern

Gepubliceerd op 11 mei 2023 op VillaMedia

https://www.villamedia.nl/artikel/een-jaar-na-de-dood-van-shireen-abu-akleh-nog-geen-gerechtigheid

International Federation of Journalists demands Justice for Shireen

The Arab Reporters for Investigative Journalism (ARIJ): De dood neemt de stem van de waarheid niet weg, kogels kunnen de waarheid niet vermoorden

Muurschildering in Gaza

Ton van Dijk: empathisch en nieuwsgierig tot op het bot

Ik leerde Ton kennen in 1998. Hij werkte als docent journalistieke vaardigheden bij de Opleiding Journalistiek aan de Universiteit van Groningen. Ik kwam dat jaar terug uit het Midden-Oosten en werd een van Tons collega’s. 

We waren beide in de eerste plaats journalist en moesten nog een papiertje halen van de universiteit dat aan zou tonen dat we didactische kwaliteiten hadden. Ik herinner me van die cursus vooral de langdurige lunches met Ton na afloop, in een café om de hoek, met nep-Perzische kleedjes op tafel en goedkope uitsmijters met een pilsje erbij. Hij bezwoer mij de bonnetjes te bewaren want die waren aftrekbaar voor de belastingen. 

Ton zat altijd vol vragen; geïnteresseerd in mijn vroegere werk als correspondent in een gebied waar hij verder niet zoveel mee had. Hij was nieuwsgierig en empathisch tot op het bot, twee eigenschappen die hem waarschijnlijk ook tot zo’n goeie journalist maakten. Tegelijkertijd had hij een gezonde afkeer van autoriteiten en kon, als het nodig was, heerlijk grof zijn. Want journalistiek is ook een hard vak, laat je niets wijs maken.

Ton was voor mij een vriend en gids na jarenlang in het buitenland te hebben gewoond. Ik was na meer dan twintig jaar terug in Groningen en moest de draad weer zien op te pakken. Ton vroeg me hoe ik in mijn onderhoud kon voorzien, want Ik had maar een kleine aanstelling van twee dagen in de week bij de universiteit. Hij hielp mij aan verschillende freelance opdrachten, die me uiteindelijk door een moeilijke periode sleepten.

Mijn laatste onderneming samen met Ton was een studiereis naar Denemarken, zo’n zestien jaar geleden. We gingen kijken hoe de opleidingen journalistiek het daar aanpakten met het praktijkonderwijs en de studenten in het diepe werden gegooid in een newsroom voorzien van de nieuwste snufjes.

Maar voor Ton bleven de fundamenten van journalistiek dezelfde, hoe de media zich verder ook ontwikkelen: dóórvragen, inlevingsvermogen en oog voor het detail. En de lezer aan de hand nemen bij je ontdekkingstocht, in een taal die begrijpelijk is en klinkt als een klok.

Dag Ton. Ook ik heb veel van je geleerd. 

Ton van Dijk (staand, links) bij een redactievergadering van tijdschrift Nieuwe Revu in 1976.Foto Berry Stokvis / Hollandse Hoogte 

Ton van Dijk is overleden op 7 juni 2021, hij is 77 jaar geworden

Hoe dichterbij, hoe hoger de nieuwswaarde

“Media bepalen met hun nieuwskeuze de empathie van kijkers” stelt een kop boven een artikel in Trouw van 12 december. Schrijfster Sahar Noor is verontwaardigd over het feit dat een aanslag op de campus van de Universiteit van Kaboel, waarbij 35 studenten en docenten omkwamen, niet tot grote artikelen leidde in de Nederlandse kranten. Ook werd het nieuws uit Afghanistan niet gemeld in het achtuurjournaal. Daarentegen werd wel aandacht besteed aan een terroristische steekpartij in Frankrijk, drie dagen ervoor, en aan een terreuraanslag in Oostenrijk op dezelfde dag.

“Of het nu gaat om één mensenleven of honderd, slachtoffers zijn slachtoffers. Op humanitaire gronden zou het niet mogen uitmaken waar de slachtoffers zijn geboren, welke kleur, etniciteit, religie of gebruiken zij hebben. De nieuwswaarde van een incident met burgerdoden zou niet afhankelijk moeten zijn van deze gronden (…). Toch is het zo.”

Eigenlijk beweert Sahar Noor hier dat de Nederlandse media discrimineren door minder aandacht te besteden aan een aanslag in Afghanistan dan aan een terreurdaad in Oostenrijk. Voor haar telt het argument niet dat het land ver weg ligt en dat de nieuwsconsumenten zich minder in de Afghaanse slachtoffers herkennen.

Maar klopt de redenering “slachtoffers zijn slachtoffers” wel?

In ieder geval niet in de journalistiek. In het befaamde Basisboek Journalistiek van Kussendrager, Van der Lugt en Rogmans, door generaties Nederlandse studenten-journalistiek gebruikt, wordt uitgelegd dat de vraag waar een gebeurtenis zich afspeelt wel degelijk belangrijk is voor het bepalen van de nieuwswaarde. Volgens het Basisboek hanteren redacteuren buitenland een ongeschreven, cynische formule die ongeveer als volgt luidt: “aantal doden gedeeld door de afstand tot Nederland”. Veel slachtoffers in een ver en onbekend land zijn minder nieuwswaardig dan een slachtoffer om de hoek. Met andere woorden: het ene slachtoffer is het andere niet.

De afstand Amsterdam-Kaboel is meer dan 7.000 kilometer. Er waren daar 35 doden. In Wenen waren “slechts” vier doden te betreuren, plus vijftien gewonden. Maar Wenen ligt zeven keer dichter bij Nederland dan Kaboel, ligt in de Europese Unie en is bekend terrein voor veel Nederlandse toeristen. En inderdaad: de Weense slachtoffers lijken meer op ons dan de Afghaanse slachtoffers. Nederlandse toeristen hadden onder de doden en gewonden kunnen zijn. Inleven met de Weens slachtoffers is relatief simpel, met die in Kaboel is meer gecompliceerd.

De vraag is of het mechanisme van “hogere nabijheid, hogere nieuwswaarde” in wezen wel zo wrang, pijnlijk en cynisch is als Sahar Noor beweert en of die berichtgeving automatisch tot een fout soort selectieve verontwaardiging leidt.

Een geliefd familielid dat overlijdt of het sterven van een goede vriend of buur grijpt meer aan dan het overlijden van een voor jou anonieme persoon verderop in de straat, aan de andere kant van Nederland of aan de andere kant van de wereld. “Het komt wel erg dichtbij”, zeggen we als we een onheilstijding ontvangen, bijvoorbeeld over een coronabesmetting van een bekende. Het nieuws van een naaste die zwaar ziek is boeit meer dan de abstracte statistieken en dagkoersen van doden en besmettingen in het land. We zeggen “het raakt ons” of “ik ben aangedaan”, daarmee nabijheid aangevend, zelfs een zo grote nabijheid dat het ons fysiek en psychisch beroert. 

Dat het nabije nieuws ons meer raakt, soms zelfs bij de keel grijpt, is op zich niet vreemd of afkeurenswaardig. Het leidt ook niet automatisch tot selectieve empathie. Met journalisten die daar professioneel op inspelen is niets mis. Ze doen gewoon hun werk. Een van de kerntaken van de journalist is immers de lezer of kijker betrouwbare, controleerbare, en voor hem/haar relevante informatie verschaffen. Dingen die dichtbij gebeuren zijn vaker relevant.

Het zijn niet de media die de empathie van kijkers bepalen. Het zijn de empathische gevoelens van kijkers die bepalen hoe journalisten hun werk moeten doen. Aan berichtgeving over dichtbij worden daarbij in veel opzichten hogere eisen gesteld dan aan verslaggeving vanuit een ver-van-m’n-bed land. De kijker kent immers de situatie van z’n eigen buurt, stad of vaderland. Details kunnen worden getoetst, feiten gecontroleerd. 

Als buitenlandcorrespondent met vele jaren in het Midden-Oosten ben ik meer dan eens in een wrange situatie geweest, waarbij ik in mijn berichtgeving voorrang moest geven aan de interessesfeer van mijn lezers, ten koste van accuraat over elke gruwelijke oorlogsdaad te berichten. Er was bijvoorbeeld buitenproportioneel veel belangstelling voor “onze jongens” van het Nederlandse UNIFIL-bataljon in Libanon. Sahar Noor constateert eenzelfde soort overdreven aandacht voor “onze jongens” in Uruzgan tussen 2006 en 2010, toen elk waterputje dat door Nederlandse militairen werd geslagen door de media in de schijnwerpers werd gezet.

Dat kan inderdaad gekmakend zijn, dat ben ik eens met Sahar Noor. Vooral als je weet dat er veel heftiger dingen gebeuren waar minder aandacht aan wordt besteed. 

Maar het is niet, zoals zij suggereert, vanwege “financiële winst” dat de Nederlandse media nalaten radicaal inclusief te berichten over crisissituaties, waarbij elk slachtoffer “gelijk” is aan de ander. De media werken niet expres selectieve verontwaardiging in de hand. Oprechte verontwaardiging is trouwens altijd selectief. Het is -menselijk gesproken- onmogelijk over alles even verontwaardigd te zijn. 

Journalisten zijn geen kruideniers die alle ellende gram voor gram moeten afwegen en gelijkelijk verwerken in hun nieuwsgaring en -verwerking. Journalisten en media bedienen een specifiek publiek, om dit te voorzien van voor hen relevant nieuws en informatie. En daar komt onverbiddelijk een selectie aan te pas. 

Dat wil niet zeggen dat goede journalisten “ver nieuws” niet interessant en relevant kunnen en soms moeten maken. Misschien is het dichterbij brengen van dat “verre nieuws”, dat overigens ook uit Amsterdam-Oost of Molenbeek kan worden gehaald, wel een van de grootste uitdagingen van de journalistiek. Maar het kweken van begrip en inclusiviteit zijn niet gediend met alle nieuwsfeiten over één kam te scheren, uit naam van een vaag soort universeel humanisme. 

23 december 2020, geschreven voor Media Trainingscentrum Noord-Nederland

Journalistiek: eindeloos op zoek naar de waarheid, maar nooit alwetend

We hebben het gevoel dat informatie van alle kanten op ons af komt: het is veel, het is snel en vol tegenstrijdigheden. Vaak is het onduidelijk waar de feiten ophouden en de meningen beginnen. 

Neem de coronacrisis. Dag na dag worden we overspoeld met informatie en vooral ook desinformatie, met meningen en tegenovergestelde opinies.

Hoe weet je als leek nog wat waar is, als de experts het al oneens zijn, de influencers de volgende dag hun boodschap intrekken om je niet aan de coronaregels te houden, de politici kibbelen over de beste strategie.

De afgelopen maand gaf ik een cursus journalistiek waarin we uitgebreid ingingen op wat nu eigenlijk goede journalistiek is. Mijn stelling was dat de kern van elke journalistieke activiteit berust op nieuwsgierigheid. De taak van journalisten is om te willen weten, te achterhalen hoe het zit en hoe het zo is gekomen. In essentie gaat het simpelweg om de wat, waar, wanneer, waarom en hoe.

Maar vaak zijn we vooral geïnteresseerd in de opinies, die meer opwindend, kleurrijk en sexy zijn dan de feiten.

Toch gaat journalistiek in de eerste plaats om die feiten. En uiteindelijk zijn het de feiten die er het meeste toe doen.

Ik heb het altijd een mooi, verheven vak gevonden: journalistiek. Een vak dat omschreven kan worden als een eindeloze zoektocht naar de waarheid.

Twee dagen na het einde van de cursus las ik een stuk van de hoofdredacteur van NRC-Handelsblad, die het volgende schreef over het journalistieke zoeken naar de waarheid: 

“Onze lezers betalen ons, om met de vraag hoe het precies zit op pad te gaan. De oogst is nooit alwetendheid. Waarheidsvinding is het tegenovergestelde van de waarheid in pacht hebben. Er is altijd weer een volgende vraag…”

Na afloop van de cursus journalistiek kwam een van de deelnemers met het idee om een training “media weerbaarheid” te organiseren. Dat was voor mij een nieuw gezichtspunt. Ik had wel van sociale en digitale weerbaarheid gehoord, maar nog nooit van ‘media weerbaarheid’.

Maar ik snapte wel wat ze bedoelde. De media -en dan hebben we het over nieuwsmedia, publieke en commerciële media, talkshows, sociale media platforms als YouTube, Facebook, Twitter enzovoorts-, demedia bestoken ons met zo’n vloedgolf aan informatie dat we soms door de bomen het bos niet meer zien.

Dat betekent dat we moeten snappen hoe de media werken, hoe journalisten te werk gaan.

Hoe weten we zeker dat journalisten wel echt bezig zijn met waarheidsvinding? Of laten ze zich door andere motieven leiden? Welke zijn de bronnen van de journalist? Zijn deze betrouwbaar? Wat is waar, wat een beetje waar en wat is een pure leugen? Het zijn fascinerende, maar ook polariserende vragen. 

Er wordt in bepaalde kringen veel gescholden op de MSM, de Mainstream Media, zeg maar de gevestigde media. Toch blijkt uit onderzoek dat in Nederland het vertrouwen in die MSM en in de vaak bekritiseerde publieke omroep nog opvallend hoog is. Bij ons vertrouwt meer dan de helft van het publiek over het algemeen het nieuws wel, net als in Scandinavië, de Duitssprekende landen en in Vlaanderen. In Zuid-Europa en Groot-Brittannië is er veel minder vertrouwen in de journalistiek, om over de Verenigde Staten maar te zwijgen.  

Toch is het absoluut geen gek idee om ons weerbaar op te stellen ten opzichte van nepnieuws, propaganda, en die brei van meninkjes en opinies die 24/24 over ons heen wordt gestort. De antwoorden van sommige troebele alweters zijn vaak makkelijker te verteren en brengen grotere “zekerheid” dan het hinderlijke doorvragen van de journalisten. 

Maar dat doorvragen is onontbeerlijk om het kaf van het koren te kunnen scheiden, de feiten van de meningen, de waan van de werkelijkheid. Dat te snappen maakt ons media-weerbaar. 

Geschreven voor Oog op de Media, 29 september 2020 

Ook tijdens de coronacrisis: continue aanval op de vrije pers door Trump

Na haast tweeënhalf uur naar president Trump te hebben geluisterd, duizelde het de ervaren BBC-correspondent Jon Sopel. De persconferentie op 13 april was, schrijft hij, jaw-dropping, eyeball-popping en head-spinning. Trump was woedend op de journalisten die het lef hadden hem kritisch te bevragen over zijn inspanningen om de corona-epidemie, die op dat moment al aan 23.000 Amerikanen het leven had gekost, in te dammen.

Donald Trump met verslaggevers

“Schandalig, je bent nep” riep Trump tegen een CBS-verslaggeefster die durfde door te vragen nadat hij de aanwezige journalisten een filmpje had laten zien, dat meer weg had van een campagnespot. De bizarre persconferentie, met een bij tijden ongeremd ruziënde en grove Trump, illustreerde eens te meer de uniek problematische verhouding die de Amerikaanse president heeft met de media. 

Volgens het donderdag 16 april verschenen rapport ‘The Trump Administration and the Media’ van het Committee to Protect Journalists (CPJ) brengt Trump met zijn vijandigheid ten opzichte van de journalistiek de Amerikaanse democratie in gevaar. Ook de persvrijheid in de Verenigde Staten en veel andere landen loopt door Trumps optreden grote schade op. Autoritaire leiders in landen als Hongarije, Turkije, China, Egypte en de Filipijnen voelen zich door Trumps agressieve mediadiscours gesteund. De boodschap aan elke autocraat of dictator ter wereld is: het is ok om op te treden tegen journalisten, ze zijn immers “de vijanden van het volk”, persvrijheid is niet langer belangrijk. 

Trump voert voortdurend aanvallen uit op de pers. En op allerlei manieren. Bijvoorbeeld tijdens zijn verkiezingsbijeenkomsten, bij persconferenties en op Twitter. Daarnaast probeert hij de eigenaren van hem onwelgevallige media aan te pakken. Amerikaanse journalisten worden lastiggevallen als ze, komend vanuit het buitenland, de Verenigde Staten binnen reizen. Beroep doen op de Amerikaanse Wet Openbaarheid Bestuur wordt hoe langer hoe lastiger. Kortom: de journalistiek in de Verenigde Staten is in de verdrukking. 

In het oog springend is Trumps activiteit op Twitter. De denktank US Press Freedom Tracker, die een database aanlegde ten behoeve van het rapport, telde vanaf zijn verkiezingscampagne vijf jaar geleden, meer dan tweeduizend tweets met aanvallen op media en journalisten. Meer dan honderd individuele journalisten worden met name genoemd. Ze zijn corrupt, oneerlijk, gek, stom, nep, vuilnis, laag-bij-de-gronds of schandalig. In honderden tweets maakt hij The New York Times, CNN, NBC, MSNBC, The Washington Post en tientallen andere expliciet genoemde media uit voor vijanden van het volk en hun verslaggeving is walgelijk en fake. Zelfs het Trump gunstig gezinde Fox News ontkomt zo nu en dan niet aan de toorn of hoon van de president. 

Uitgekiende strategie om media zwart te maken
Wat is het doel van Trumps onvermoeibare kruistocht tegen de media? Is het ijdelheid, emotie, dommigheid, kan hij niet tegen kritiek? Volgens de schrijver van het CPJ-rapport Leonard Downie, hoogleraar journalistiek en ex-hoofdredacteur van de Washington Post, is er meer aan de hand. Er is wel degelijk sprake van een uitgekiende strategie. 

Downie interviewde voor zijn rapport meer dan 40 vooraanstaande journalisten, hoge ambtenaren, mediajuristen en andere academici. Hun grotendeels gedeelde conclusie is dat Trump opzettelijk en planmatig probeert de media te intimideren en zwart te maken. Downie citeert CBS-correspondent Leslie Stahl die een persoonlijke ontmoeting had met Trump vlak voor de opname van haar programma 60 Minutes, eind 2016. Hoewel zij alleen met Trump in de kamer was en er geen camera’s draaiden begon hij weer eens aan een van zijn scheldkanonnades tegen de media. “Ik zei tegen hem: weet u, dit is zo vermoeiend. Waarom doet u dit? Het verveelt en het is tijd om er mee op te houden. U heeft uiteindelijk de verkiezingen gewonnen. Waarom blijf u steeds zo hameren op de media?” “Weet je waarom ik het doe?” antwoordde Trump. Ik doe het om jullie allemaal in diskrediet te brengen, om de media te vernederen. Als jullie negatieve verhalen over mij schrijven zal niemand jullie meer geloven.”

Leslie Stahl herinnert zich haar verbijstering over hoe gecalculeerd Trump was. Het is, volgens haar, “allemaal een plan”. Ze zegt steeds bezorgder te zijn over de gevolgen van Trumps onophoudelijke tirades tegen de media. “Als je iets telkens maar herhaalt is de impact uiteindelijk enorm.” Die impact bestaat niet alleen uit de vele haatuitingen op sociale media van Trump-aanhangers, maar ook uit fysieke bedreigingen. Vooral tv-journalisten die bekend zijn bij het grote publiek moeten het ontgelden. Het beroep van journalist is verdacht gemaakt.

Voor iemand die zo neerkijkt op de media en zo haatdragend is, is het opmerkelijk dat de president journalisten niet mijdt. Trump wordt zelfs gezien als de meest toegankelijke president in de laatste dertig jaar. Mike Bender van de The Wall Street Journal constateert in het CPJ-rapport dat Trump erop gebrand is om “met de pers om te gaan, hij wil ons dicht bij hem in de buurt hebben”. “Maar dan begin hij met zijn tirades….”

Belang van zichtbaarheid
Als vroegere reality-tv-ster beseft Trump het belang van zichtbaarheid. Het gaat hem vooral om fotomomenten als hij buitenlandse leiders ontmoet, informele ontmoetingen met schreeuwende verslaggevers als hij in zijn ronkende Marine One helikopter stapt en andere “optredens” die leiden tot zendtijd in de belangrijke journaals. Daartoe horen ook zijn woede-uitbarstingen tijdens persconferenties met de “nep-media”. Zijn achterban loves it. 

Ook BBC-journalist Jon Sopel was maandag verbaasd dat de president alle tijd nam om met de journalisten in debat te gaan, zij het op zijn eigen bijzondere manier. “We hebben dus een president die ons kennelijk haat. Maar. Maar. Maar. Hij bleef wel aanwezig en beantwoordde gedurende meer dan anderhalf uur de vragen. Hij was als een muziekgroep op afscheidstournee die steeds een toegift wil spelen. Hij geniet ervan. Hij is in zijn element. En tegelijkertijd haat hij ons.”  

Geloofwaardigheid van media geërodeerd bij Trump-aanhangers
Trumps stelselmatige haat- en delegitimatie-campagne heeft tot gevolg -zo concludeert het CPJ-rapport- dat de geloofwaardigheid van de Amerikaanse media, vooral bij zijn aanhangers, ernstig is geërodeerd. Peiling na peiling toont aan dat met name de Amerikanen die Republikeins stemmen de journalistiek niet meer vertrouwen. Het CPJ-rapport haalt een in maart gedane peiling aan waaruit blijkt dat 62% van de ondervraagden ervan overtuigd was dat de media de risico’s van het COVID-19 virus schromelijk overdreef. 

De Trumpaanhangers geloven alleen de nieuwsbronnen die ze politiek vertrouwen, zo constateert het CPJ-rapport, ongeacht het waarheidsgehalte van de informatie. Het angstaanjagende is dat de polarisatie in de VS zich niet beperkt tot de politiek, ideologie en emotie. Er is ook een polarisatie over de feiten, over wat waar en onwaar is. “Mensen construeren hun eigen realiteit, uit een keuze aan media waarmee ze instemmen”, zegt Mark Lukasiewicz, directeur van een gerenommeerde journalistieke opleiding. 

Volgens het CPJ-rapport wordt het fundamentele “recht om te weten” en de controlerende rol van de media in een democratie, door Trump in gevaar gebracht. “Het is een Orwelliaans spervuur van woorden die het doel van de journalistiek, mensen die journalistiek beoefenen en de organisatie waarvoor ze werken in diskrediet brengt”, constateert de vroegere CNN-nieuwspresentator Frank Sesno. “Het is een continue aanval op een vrije pers.”

Hoe moeten media en journalisten reageren?
De vraag is: hoe moeten de media en journalisten antwoorden op Trumps pogingen hun geloofwaardigheid kapot te maken? In misschien het interessantste gedeelte van het CPJ-rapport wordt duidelijk hoe het niet moet; niet zelf partijdig worden, feiten en opinies door elkaar halen en je laten leiden door afkeer van Trump. Als de media niet langer de rol van waakhond spelen maar van aanvalshond, dan is er iets mis en dragen journalisten zelf bij aan de polarisatie.

De kunst is om verantwoordelijke, transparante journalistiek blijven bedrijven. Het blijft belangrijk de vele leugens van Trump te fact checken, zonder partijdig te worden. Daarnaast moeten de media assertief voor zichzelf opkomen en voor hun rol in een democratie. Dat kan betekenen dat “de normale relaties tussen media en regering worden opgeschort”.

Hoogleraar journalistiek Jay Rosen bepleit dat nieuwsmedia hun berichtgeving over Trump “bijstellen”. Zo zouden de media niet langer zijn toespraken, verkiezingsbijeenkomsten en persconferenties automatisch live moeten verslaan, al is het goed voor de kijkcijfers.

CPJ heeft het rapport voorafgaande aan publicatie aan president Trump gestuurd en gevraagd om een gesprek. In een reeks aanbevelingen wordt de president onder andere gevraagd publiekelijk de rol van een vrije pers in een democratie te erkennen en te benoemen, zeker in tijden van de COVID-19 crisis. Benieuwd wat zijn reactie zal zijn. Mijn voorspelling: dit is een fake rapport, geschreven door een stelletje nitwits. 

Eerder verschenen op Villamedia, 16 april 2020