Alle Afrikaanse koloniën, sinds de 19e eeuw in handen van de Britten, Fransen, Portugezen en Spanjaarden, werden in de periode tussen 1960 en 1980 onafhankelijk. Eritrea, Namibië en Zuid-Soedan werden onafhankelijk door zich los te maken van respectievelijk Ethiopië (1993), Zuid-Afrika (1990) en Soedan (2011). Afrika telt nu 54 onafhankelijke staten. Het enige gebied in Afrika dat nog steeds in afwachting is van dekolonisering is de Westelijke Sahara.
Deze ‘laatste kolonie van Afrika’, tot 1975 de ‘53e provincie’ van Spanje, is in juristentaal een ‘niet-autonoom gebied’. Volgens tal van VN-resoluties heeft de bevolking van het gebied -de Sahrawi- recht op zelfbeschikking. Maar het grootste deel van de Westelijke Sahara wordt bezet door Marokko. De Sahrawi wachten al een halve eeuw op een referendum om over hun toekomst te beslissen. Marokko staat dit recht op zelfbeschikking van de Sahrawi niet toe en komt, met steun van de Verenigde Staten en van Frankrijk en Spanje, steeds dichter bij zijn ‘sacrale’ doel: de ‘Marokkaanse Sahara’ tot een onomkeerbare realiteit te maken.
Decennialang verziekte het conflict om de Sahara de verhoudingen in Noord-Afrika, met name tussen Marokko en buurland Algerije. Algerije vreest de Marokkaanse expansiedrift en steunt traditioneel de Saharaanse onafhankelijkheidsbeweging Polisario. Verschillende malen kwam het de afgelopen halve eeuw bijna tot een grootscheepse oorlog in de regio.
Donald Trump, die zich erop laat voorstaan overal vredesdeals te sluiten, liet weten het oude conflict snel uit de wereld te zullen helpen. Op 31 oktober werd in de VN-Veiligheidsraad een door de Amerikanen voorgestelde resolutie over de Westelijke Sahara aangenomen. In deze resolutie 2797 wordt gewag gemaakt van ‘het Marokkaanse autonomie initiatief’ als referentiekader voor een vredesregeling. Hoewel niemand precies weet wat dit initiatief concreet inhoudt, het regime in Rabat zelf ook niet, werd het benoemen ervan algemeen opgevat als een erkenning van de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara.
De Marokkaanse koning Mohammed noemde resolutie 2797 een ‘keerpunt in de geschiedenis van het moderne Marokko’. Het Front Polisario en ook internationale juristen reageerden verontwaardigd. Door a priori uit te gaan van de Marokkaanse soevereiniteit over het gebied, wordt het zelfbeschikkingsrecht ontdaan van betekenis.
Voor de Amerikanen en Marokkanen moet resolutie 2797 de weg effenen voor een nieuw Trumpiaans vredesakkoord. Onderhandelaars Steve Witkoff en Jared Kushner kondigden al aan dat een deal over de Sahara een kwestie zal zijn van slechts een paar maanden. Bij de methode-Trump gaat het, aldus Kushner, ‘niet om waarden en principes, maar puur om belangen’.
Voor Europese landen, Frankrijk voorop, staan er bij het bondgenootschap met Marokko grote strategische en economische belangen (fosfaat, vis, infrastructuur, handel) op het spel. Marokko is verder een belangrijke bondgenoot bij het tegenhouden van illegale migranten uit Afrika. De Verenigde Staten kijken vooral naar het regionaal-strategische belang van Marokko. In 2020 erkende president Trump de Westelijke Sahara als deel van Marokko. Als tegenprestatie sloot Marokko zich aan bij de Abraham-akkoorden en erkende het formeel de staat Israël. Sindsdien zijn de banden tussen Marokko en Israël verder aangehaald. Er is innige militaire samenwerking, inclusief op het gebied van de inlichtingendiensten. Israëlische drones en ander wapentuig worden volop ingezet in de strijd tegen het Front Polisario in de Westelijke Sahara.
Trump en zijn dealmakers voegen graag een nieuwe trofee toe aan de Amerikaanse prijzenkast met halfbakken vredesakkoorden. Tant pis dat daarmee het Saharaanse zelfbeschikkingsrecht onder het tapijt wordt geveegd. De uitverkoop van het internationaal recht belooft weinig goeds voor het bereiken van echte vrede in Noord-Afrika.
Gepubliceerd in Vredesmagazine, december 2025, jaargang 19, nummer 1
“De afgelopen jaren zocht ik nooit doelbewust een oorlog op. Het was eerder dat de oorlog mij opzocht. Elke oorlog is weer anders, en toch lijken ze op elkaar. Er zijn vreselijke dagen die worden overtroffen door nog vreselijker dagen. Als ik de foto’s zie van de oorlogsvluchtelingen en de mannen, vrouwen en kinderen die in de donkere tunnels van Cartagena (Spaanse burgeroorlog red.) schuilden, moet ik aan de duizenden denken die in de metrostations van Kiev en Charkov bivakkeren. En ik moet aan Beiroet in 1982 denken, toen ik zelf geregeld in een schuilkelder zat, diep onder een flatgebouw”.
Oud-correspondent voor de Volkskrant Jan Keulen neemt ons in zijn boek De Oorlog van gisteren mee naar de tijd van de Libanese burgeroorlog maar ook naar de oorlogen tussen Israël en Palestina en de voortdurende onrust in het Midden-Oosten. Hij zat dicht op de huid van de (wereld) geschiedenis en deed daarvan dagelijks verslag. Journalisten schrijven vaak ‘de eerste versie van de geschiedenis’ en Keulen is een enorme kenner/ insider over deze regio.
Keulen beschrijft zijn intense journalistieke periodes vanuit een persoonlijke invalshoek. We leren een knappe Libanese vriendin kennen, handelaren in leed, een straatvechter die zich verhuurt aan verschillende strijdgroepen, politiek activisten die blijven volhouden, spionnen die worden ontmaskerd, en ballingen die steeds opnieuw moeten vluchten. Keulen, die als journalist ook de loopgravenoorlog tussen Iran en Irak versloeg, laat ook zien dat de oorlog van toen de oorlogen van nu zijn.
Voor vrede is geen plek in zijn boek. Keulen ontleent de titel van zijn geschrift aan de schrijver Stefan Zweig die bekend raakte met zijn boek De Wereld van gisteren. “De zon scheen krachtig en helder. Toen ik naar huis terugliep, zag ik ineens mijn eigen schaduw voor mij, zoals ik de schaduw van de andere oorlog achter de huidige zag”.
Nederland kent in toenemende mate een traditie van journalistieke memoires. Verschillende verslaggevers schreven over hun standplaatsen (Olaf Koens, Lucas Waagmeester, Betsy Udink) of bijvoorbeeld Minka Nijhuis met haar boek Gekkenwerk: de zorgvuldig bewaarde geheimen van een oorlogsjournalist. En ook Jan Keulen schaart zich nu in dit rijtje van oud-correspondenten die hun licht en visie laten schijnen over hun beroep. Hun verhaal moet verteld worden.
In De oorlog van gisteren laat Jan Keulen zich zien als een betrokken en zeer goed geïnformeerde journalist. Hij kijkt in zijn boek terug op zijn persoonlijke en professionele rol als verslaggever en hoe om te gaan met geweld in oorlogen en conflicten. Schrijf je in spannende situaties over jouw eigen angsten en onzekerheden. Mag je eigen leed uitventen? Zeker, dat mag om het grotere verhaal te vertellen van oorlog, ellende en totale waanzin. Het boek van Keulen is een aanrader om meer te weten over de diepere oorzaken van conflicten in het Midden-Oosten.
Boekbespreking door Lejo Siepe, in Vredesmagazine, jaargang 17, nr. 2, maart 2024
In De oorlog van gisteren neemt Jan Keulen ons mee naar de tijd dat hij correspondent was in Beiroet, tijdens de Libanese burgeroorlog. We leren een ongelovige priester kennen, een straatvechter die zich verhuurt aan verschillende strijdgroepen, politiek activisten die blijven volhouden, spionnen die worden ontmaskerd en ballingen die steeds opnieuw moeten vluchten. Na vijf jaar Beiroet vertrekt Keulen naar Caïro. In de jaren negentig verslaat hij vanuit Amman onder andere het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Al die tijd blijven de demonen van de Libanese burgeroorlog hem achtervolgen.
Jaren later krijgt Keulen in Qatar als directeur van het Doha Centre for Media Freedom te maken met een wankelmoedige lakei, een slimme sjeik en een dichter die gevangen wordt gezet. Na bijna drie jaar wordt hem een andere baan aangeboden; veel Qatari vinden het centrum en zijn directeur een pain in the ass. ‘Ik val stil, ben perplex en ik stamel dat ik geen ander werk in Qatar ambieer. Het enige wat mij interesseert is de journalistiek en persvrijheid in de Arabische wereld.’
Voor journalistiek die ertoe doet moet altijd een prijs worden betaald. Jan Keulen ervoer dat aan den lijve, vanaf het moment dat hij als beginnend journalist in 1979 door Spanje tot persona non grata werd verklaard. Collega-journalisten werden ontvoerd, ontslagen, gevangengezet, gemarteld en zelfs gedood. Zelf kampte Keulen met trauma’s en een burn-out, en hij werd beschuldigd van antisemitisme.
Jan Keulen (1950) woonde langdurig in de Arabische wereld. Hij was correspondent in Beiroet en werkte later als journalist in Caïro en Amman voor de Volkskrant, De Standaard en nieuwsrubrieken van de vara-radio, kro en nos. De afgelopen twintig jaar was Keulen vaak in het Midden-Oosten als docent journalistiek en werkzaam voor persvrijheidsorganisaties. Van 2011 tot en met 2014 woonde en werkte hij in Qatar.
‘Elke oorlog is weer anders, en toch lijken ze op elkaar. Er zijn vreselijke dagen die worden overtroffen door nog vreselijker dagen. Als ik de foto’s zie van de oorlogsvluchtelingen en de mannen, vrouwen en kinderen die in de donkere tunnels van Cartagena schuilden, moet ik aan de duizenden denken die in de metrostations van Kyiv en Charkov bivakkeren. En ik moet aan Beiroet in 1982 denken, toen ik zelf geregeld in een schuilkelder zat, diep onder een flatgebouw. Beelden komen terug van huilende kinderen in de grote kelder, met boven onze hoofden een straat die bezaaid lag met gruis, glas en brokstukken van kapotgeschoten huizen.
De afgelopen veertig jaar zocht ik nooit doelbewust een oorlog op. Het was eerder dat de oorlog mij opzocht.’
Journalisten en media spelen een cruciale rol in tijden van crises. Betrouwbare en precieze informatie is van levensbelang voor de getroffen bevolking. Bij een zware aardbeving, zoals die van 8 september in Marokko, staat het leven van de getroffenen op z’n kop. Sommigen hebben alles verloren. Er is onzekerheid, verwarring, paniek.
Er zijn reddingswerkers nodig die eerste hulp kunnen verlenen. Er is behoefte aan voedsel, medicijnen en dekens voor de overlevenden die de nacht op straat doorbrengen. Maar even nodig is het tegengaan van fake news en geruchten. Duidelijke informatie is het onontbeerlijke tegengif voor de knagende onzekerheid, voor de eerste antwoorden op de vele vragen die onvermijdelijk worden gesteld als het noodlot toeslaat. En na de eerste vragen komen de vragen over de hulpverlening en de reactie van de autoriteiten. Hadden de gevolgen van de aardbeving minder rampzalig kunnen zijn als anders gehandeld was? Lag er een rampenplan klaar? Hoe gaat het straks met de wederopbouw?
Toen op vrijdagavond 8 september centraal-Marokko getroffen werd door een aardbeving was direct duidelijk dat er sprake was van een enorme ramp. Voor veel mensenlevens werd gevreesd.
Uit de hele wereld kwamen boodschappen van ontsteltenis, medeleven en solidariteit. Premier Rutte liet weten dat ‘zijn gedachten bij de slachtoffers en nabestaanden’ waren. Hij zei ook dat een team Nederlandse reddingwerkers klaarstond om hulp te bieden, net zoals dat ook bij de aardbeving in Turkije in februari was gebeurd. Macron, Biden en andere regeringsleiders lieten soortgelijke reacties horen.
Ondertussen bleef het stil in Rabat en in Frankrijk, waar op het moment van de ramp koning Mohammed VI zich in een van zijn kapitale buitenhuizen bevond. De koning heeft een sjieke herenwoning in hartje Parijs en bezit een kasteel in Betz, in het noorden van Frankrijk.
Pas 18 uur nadat het nieuws over de aardbeving bekend was liet de koning van zich horen. Of liever gezegd: hij liet zich zien in Rabat op een bijeenkomst met zijn regering, generaals en andere hoge functionarissen. De televisie zond stomme beelden uit van de door de koning voorgezeten vergadering. Met plechtige stem werd een communiqué voorgelezen waarin zijne majesteit liet weten ‘zijn zeer hoge instructies’ te hebben gegeven ‘met het oog op een snelle voortzetting van de hulpacties ter plaatse’.
Zonder een sein van de almachtige koning gebeurt er niets in Marokko en het is een protocollaire doodzonde voor de premier, kabinetsleden of andere hoogwaardigheidsbekleders om het rampgebied te bezoeken voordat de vorst zich daar heeft laten zien.
Dat gebeurde vier dagen later toen de koning een bezoek bracht aan het universitair ziekenhuis van Marrakech. Het was een bezoek van amper twee uur waarvoor het luchtruim boven Marrakech werd afgesloten en de wegen rond het ziekenhuis provisorisch werden opgeknapt. Het waren gênante details -temidden van de rampspoed en in de wetenschap dat nog lang niet alle lijken zijn geborgen- waarvan verschillende internationale media melding maakten.
Marokkaanse media daarentegen putten zich uit in loftuitingen voor de vorst die in Marrakech zelfs bloed had gedoneerd. Een kniesoor die erover valt dat de koning zelf niet erg gezond is en diverse medicamenten slikt. De koning kuste het voorhoofd van een gewond jongetje en werd met aanhoudend applaus begroet door het ziekenhuispersoneel. “De Marokkanen en hun koning: die bijzondere eenheid die Frankrijk maar niet begrijpt,” kopte de officieuze nieuwssite Le360.
Het onbegrip bij de buitenwereld over de autocratische bestuursstijl het land, de rol van de puissant rijke koning die een groot deel van zijn tijd buiten zijn koninkrijk pleegt door te brengen en over het maar mondjesmaat accepteren van buitenlandse hulp, wordt in Marokko beantwoord met irritatie en woede. Tenminste bij het “officiële” Marokko, dat banden heeft met het regime.
De officiële Marokkaanse journalistenvakbond SNMP betichtte deze week bijvoorbeeld Al Jazeera en de Franse media van “leugens” en “foute informatie”. De al even officiële Nationale Raad voor de Media (CNP) beschuldigde “bepaalde buitenlandse media” ervan heimwee te hebben naar het koloniale verleden en een vertekend beeld te geven van de reddingsoperaties.
Vooral Frankrijk en de Franse media moeten het ontgelden. Je kunt geen Marokkaanse nieuwssite aanklikken of krant openslaan of het oude koloniale moederland krijgt ervanlangs. De Franse berichtgeving wordt kortzichtig, slecht-geïnformeerd en beledigend genoemd. Een niet erg vleiende cartoon, in de Franse krant Libération, waarop de koning te zien is in zijn paleis in Frankrijk en zegt “persoonlijk geen aardbeving te hebben gevoeld”, zou collectief in het verkeerde keelgat zijn geschoten.
De haast hysterische reacties op de kritische berichtgeving in de Franse media, die uiteraard ook getriggerd werd door vragen over de Marokkaanse weigering Franse reddingswerkers te accepteren, zegt meer over de politieke crisis tussen Frankrijk en Marokko dan over de stand van de Franse (en internationale) journalistiek.
De hysterie nam nog toe toen de Franse president Macron zich op 12 september via X voorheen Twitter met een persoonlijke boodschap tot het Marokkaanse volk richtte. In de boodschap betuigde hij nog eens zijn diepe medeleven, maar stelde ook heel duidelijk dat het aan de koning en zijn regering was om de internationale hulp naar eigen soeverein goeddunken te organiseren.
Het twitter-toespraakje van Macron, bedoeld om de spanning te verminderen, gooide olie op het vuur. In de krant l’Opinion heette het in een verontwaardigd commentaar: Macron: Marokko is groter dan jij! Hoe durfde Macron dit te doen terwijl het Marokkaanse volk eendrachtig het hoofd bood aan de gevolgen van de aardbeving? De website Morocco World News publiceerde een vlammend artikel met als titel: Alleen de koning kan zijn volk toespreken: Marokkanen zetten Macron op zijn plaats. In het artikel wordt Macron stom en impulsief genoemd. Een andere krant vergeleek hem met een verwend kind.
Besef goed: de golf van kritiek op de internationale media en met name op Frankrijk komt van media die direct of indirect door de Marokkaanse autoriteiten worden gecontroleerd. Dezelfde media hebben tot dusver geen woord gespendeerd aan eventuele tekortkomingen in de hulpverlening, aan het feit dat er nog steeds doden onder het puin liggen en dorpen niet zijn bereikt. De reddingsoperaties verlopen, volgens de Marokkaanse pers, allemaal even efficiënt, goed gecoördineerd en onder de wijze instructies van zijne majesteit.
Als je echt wilt weten wat er gaande is ben je aangewezen op een aantal internationale nieuwskanalen. Ook via sociale media zijn snippers informatie te vinden, vooral van Marokkanen in het buitenland die het nieuws van familie en vrienden doorgeven.
De aardbeving in Haouz had als neveneffect dat plotseling de aandacht van de wereld op Marokko was gericht. Daarbij kwamen het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en het archaïsche monarchale systeem onbarmhartig in de schijnwerpers te staan.
Dat Marokko abominabel scoort op het gebied van persvrijheid was al eerder bekend. In 2022 stond het land op de 144ste plaats in de ranglijst van Reporters Without Borders (RSF). Een aantal van Marokko’s meest bekwame en kritische journalisten zit jarenlange gevangenisstraffen uit na oneerlijke processen.
Het gebrek aan openheid wreekt zich in rampzalige situaties zoals een dodelijke aardbeving. Persvrijheid is geen luxe of een louter westers concept, laat staan een koloniale perversiteit. Onafhankelijke media die vrijelijk kunnen opereren zijn een levensnoodzaak.
In juli 2019 werd de Global Media Freedom Coalition (GMFC) opgericht, een coalitie van regeringen die beloofden te zullen ijveren voor persvrijheid en de veiligheid van journalisten. “Alle mogelijke middelen” zouden worden ingezet om schendingen van mediavrijheid het hoofd te bieden. 51 landen ondertekenden de global pledge, de plechtige belofte om ook diplomatieke middelen in te zetten voor het nobele doel de persvrijheid overal ter wereld te verdedigen.
Maati Monjib
In 2022 vervulde Nederland, samen met Canada, het voorzitterschap van de coalitie. Op de jaarlijkse conferentie, in februari 2022 in Talinn, hield minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken een vlammend betoog. Vrijheid van meningsuiting is een hoeksteen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, aldus de minister. Hoekstra bepleitte het zoveel mogelijk gebruik maken van ‘de diplomatieke gereedschapskist’ om regeringen verantwoordelijk te stellen als ze persvrijheid schenden.
Op de Filippijnen was de coalitie actief op twitter met een bezorgde tweet over een vermoorde journalist en een positieve tweet over de vrijspraak van Nobelprijswinnaar Maria Ressa. Bij de Britse ambassade vond een receptie plaats met toespraken over persvrijheid.
In Bangladesh, waar de persvrijheid ernstig onder druk staat, hield de Zwitserse ambassadeur een exposé over de persvrijheid in Zwitserland tijdens een door de VN georganiseerd rondetafeldiscussie.
In Mexico, waar 14 journalisten werden vermoord in 2022, organiseerde de coalitie een seminar over het veranderen van de perswet. De Nederlandse ambassade tweette daarover.
In Slowakije hielpen de Canadese en Nederlandse ambassades met het organiseren van een TV-debat over de veiligheid van journalisten.
En dat was dat. Niet echt een overtuigende lijst met successen. Maar wie weet. Je hebt ook nog geheime diplomatie. Misschien dat hier en daar ook nog wat stille diplomatie werd bedreven. We zullen het nooit weten.
Zou de Nederlandse ambassade of een van de diplomatieke vertegenwoordigingen van andere GMFC-lidstaten vorige week in het geweer zijn gekomen voor de Marokkaanse journalist en mensenrechtenactivist Maati Monjib? Of voor een van de
Marokkaanse journalisten die na een schertsproces lange gevangenisstraffen uitzitten?
Monjib kondigde aan in hongerstaking te gaan nadat hij ontslagen werd als docent aan een universiteit in Rabat. Hij is al jarenlang het slachtoffer van politieke repressie, heeft een uitreisverbod en er loopt een proces tegen hem wegens het “witwassen van fondsen”. Het Europees Parlement en verschillende internationale mensenrechtenorganisaties hebben kritiek geleverd op de jarenlange “justitiële intimidatie” van Monjib.
De maatregel om Monjib te ontslaan kwam kort nadat hij en een groep andere Marokkaanse mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten een collectief vormden dat in België een civiele rechtszaak wil aanspannen tegen een aantal Europarlementariërs die ervan worden verdacht Marokkaanse steekpenningen te hebben aangenomen. Daardoor werd telkenmale verhinderd dat de belabberde situatie op het gebied van mensenrechten en persvrijheid in het Europees Parlement zelfs maar ter sprake gebracht kon worden, laat staan veroordeeld.
Pas na de onthullingen van het Qatargate-netwerk, waarbij ook Marokko nauw betrokken bleek, nam het Europarlement op 19 januari een kritische tekst aan over “de situatie van journalisten in Marokko”. De journalisten Maati Monjib, Omar Radi, Taoufic Bouachrine en Sulaiman Raissouni worden met name genoemd. Radi, een onderzoeksjournalist die berichtte over corruptie in de hoogste politieke kringen en Bouachrine en Raissouni, verbonden aan een populair dagblad dat veel kritiek leverde op de regering, zitten beide lange gevangenisstraffen uit. In de verklaring van het Europarlement wordt er fijntjes aan herinnerd dat die straffen werden opgelegd na processen die aan alle kanten rammelden.
De Nijmeegse arabist en Marokko-deskundige Jan Hoogland herinnerde er vorige week aan dat Maati Monjib jarenlang samenwerkte met de Nederlandse NGO Free Press Unlimited (FPU) bij het opleiden van Marokkaanse onderzoeksjournalisten. Hoogland kan het weten want hij was tussen 2009 en 2015 directeur van het NIMAR, het Nederlands Instituut in Marokko. Het programma voor de onderzoeksjournalisten werd uitgevoerd door Press Now, de organisatorische voorganger van FPU, en gefinancierd door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Kan Monjib nu ook rekenen op steun van dat ministerie of van de Nederlandse ambassade in Marokko, vroeg Hoogland zich af.
Het was wellicht een retorische vraag. Nederland en Marokko hebben immers een deal gesloten, in het officiële jargon ‘actieplan’ geheten. In dit Marokkaans-Nederlandse document, dat al in juli 2021 door beide landen werd getekend maar tot eind november 2022 geheimgehouden, staat dat beide landen zich niet zullen mengen in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Den Haag zal melden bij de Marokkaanse autoriteiten als een Nederlandse NGO activiteiten in het land wil opzetten.
Voor Nederland zijn de belangrijkste onderdelen van de deal de samenwerking en coördinatie op het gebied van migratie en terrorismebestrijding. Er staan ook paragrafen in over onder andere sociale zekerheid, handel, klimaat en cultuur. Wat opvallend ontbreekt zijn termen als mensenrechten en persvrijheid.
Inmiddels is de Marokkaans-Nederlandse deal van verschillende kanten en op een groot aantal onderdelen bekritiseerd. Bottomline bij dit alles is natuurlijk de vraag of je wel moet willen samenwerken met autocratisch regimes zoals het Marokkaanse. Die vraag is des te meer prangend als we inzoomen op het thema persvrijheid.
Op maandag 19 juli 2021, elf dagen na ondertekening van het actieplan, werd journalist Omar Radi tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld wegen ‘verkrachting en spionage’. Human Rights Watch en andere mensenrechtenorganisaties hebben vernietigende kritiek geleverd op de procesgang en op de bewijsgronden voor deze zware straf. Let wel: Omar Radi, ooit ook deelnemer aan het programma van Press Now voor onderzoekjournalisten, werd ervan beschuldigd een Nederlandse spion te zijn.
Kamerleden Piri (PvdA) en Van der Lee (GroenLinks) stelden in februari Kamervragen over de inspanningen van Buitenlandse Zaken “om de aantijging te ontkrachten dat Radi een spion van Nederland zou zijn”. Hoekstra’s antwoord is ontluisterend. “Nederland heeft de ontwikkelingen in het proces van Omar Radi nauwgezet gevolgd. Voorafgaand aan de veroordeling is meermaals navraag gedaan naar de aanklacht en, na de veroordeling, ook naar het vonnis.”
Die navraag leverde kennelijk niets op. In de Marokkaanse media, die grotendeels door de overheid worden gecontroleerd, werd Radi al maandenlang gedemoniseerd als seksueel delinquent en Nederlands spion. Maar de ambassade hulde zich publiekelijk in stilzwijgen. Als enig wapenfeit kon Hoekstra aan de Kamerleden melden dat haast drie maanden na het vonnis Nederland “inzage kreeg in een werkvertaling van het vonnis”. Inzage. Een werkvertaling. En daarbij gaf Hoekstra aan teleurgesteld te zijn “daar waar het de aanklacht voor spionage voor Nederland betreft”.
Teleurgesteld, het zal, maar geen woord over het schertsproces. Geen woord over de tientallen journalisten en mensenrechtenactivisten die in Marokkaanse cellen zitten. De global pledge om de diplomatieke gereedschapskist in te zetten ten faveure van persvrijheid en journalisten in de verdrukking voor het gemak even vergeten. Hoekstra’s linkerhand weet voor het diplomatieke gemak even niet waar de rechterhand mee bezig is. Aan de ene kant miljoenen uitgeven voor conferenties en cocktailparty’s van het Global Media Freedom Coalition, aan de andere kant geen poot uitsteken voor de journalistiek en persvrijheid in Marokko.
Dit artikel werd op 14 maart 2023 gepubliceerd door VILLAMEDIA
De afgelopen maanden vond in Noord-Afrika een crescendo plaats van beschuldigingen, stappen en maatregelen die er geen twijfel over laten bestaan: Marokko en Algerije liggen op ramkoers. Grote vraag is of de koude oorlog in de Maghreb uitloopt op een gewapend conflict tussen. Beide buurlanden zijn tot de tanden bewapend en zijn, na Egypte, koplopers in Afrika wat betreft de miljarden die ze spenderen aan militaire aankopen.
In augustus verbrak Algerije zijn diplomatieke betrekkingen met Marokko. Een maand later werd het Algerijnse luchtruim gesloten voor alle Marokkaanse luchtvaart en op 1 november werd de Europa-Maghreb gaspijp afgesloten, die het Algerijnse gas via Marokkaans grondgebied naar Spanje transporteert.
De stappen werden genomen nadat de Marokkaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties in juli openlijk zijn steun had uitgesproken voor “het recht op zelfbeschikking voor het heldhaftige volk van Kabylië”. Eerder al hadden de Algerijnse autoriteiten Marokko ervan beschuldigd “tweedracht te zaaien onder de Algerijnse bevolking” door de MAK te steunen, de Mouvement pour l’autodétermination de la Kabylië.
Ook ontstond in Algiers grote irritatie nadat in juli een internationaal consortium van onderzoeksjournalisten in de Pegasus Papers onthulde dat de Marokkaanse inlichtingendienst, met behulp van de Israëlische NSO-software, duizenden Algerijnse politici, activisten, journalisten, diplomaten en legerofficieren had afgeluisterd.
De grootste steen des aanstoots tussen Marokko en Algerije is echter de kwestie van de Westelijke Sahara, een immens woestijngebied ter grootte van het Verenigd Koninkrijk. Marokko controleert, sinds het eind van de jaren zeventig, zo’n 85% van het grondgebied van deze vroegere Spaanse kolonie. De Saharawi bevrijdingsbeweging, het Front Polisario, controleert het resterende gedeelte ten oosten van de Berm, de 2,700 kilometer lange ‘verdedigingsmuur’ die Marokko heeft opgeworpen om de Saharaanse onafhankelijkheidsstrijders buiten de deur te houden.
Sinds 1991, toen Marokko en het Polisario akkoord gingen met een plan van de Verenigde Naties om een referendum te houden en een staakt-het-vuren van kracht werd, was het conflict min of meer slapende. Maar dat veranderde eind 2020 toen het staakt-het-vuren, dat dus haast dertig jaar had standgehouden, werd verbroken. Het in het VN-plan in het vooruitzicht gestelde referendum waarbij de Saharawi hun recht op zelfbeschikking konden uitoefenen was nooit gehouden en Marokko vestigde in zijn “zuidelijke provincies” steeds meer facts on the ground.
De genadeslag voor een diplomatieke oplossing van het conflict werd in december 2020 toegebracht door de Amerikaanse president Donald Trump. In een tweet kondigde hij aan dat de Verenigde Staten de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara erkende. Als tegenprestatie normaliseerde Marokko zijn diplomatieke betrekkingen met Israël. Trump sleepte ook een enorme wapendeal uit de overeenkomst ter waarde van een miljard dollar. De VS gingen drones en ander hoogwaardig militair materieel aan Marokko leveren.
De Trump-deal betekende een grote diplomatieke overwinning voor Marokko. Geen enkel land van betekenis had tot dusver de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara erkend. Volgens het internationaal recht moest het gebied immers nog gedekoloniseerd worden en moest de lokale Saharawi bevolking een kans krijgen zelf te beschikken over zijn toekomst.
Dat bleef, tot grote woede van Rabat, ook de mening van Europese landen en veroorzaakte in 2021 een reeks conflicten met Spanje, Duitsland en de EU. De opstelling van Marokko’s Europese bondgenoten, die naar de kwestie van de Westelijke Sahara bleven kijken door het prisma van het internationaal recht en zich niet aansloten bij de erkenning van de “Marokkaanse Sahara” door Trump, werd in Rabat gezien als een verstiering van het feestje. “Het was als een bruiloft waarbij geen van de vrienden en kennissen kwam opdagen”, zoals een medewerker van de International Crisis Group zei.
In de Verenigde Staten werd de stap van Trump weliswaar bekritiseerd door zowel een flink aantal Democraten als Republikeinen, maar de erkenning werd niet teruggedraaid. De regering-Biden woog kennelijk de nauwe betrekkingen tussen Marokko en Israël zwaarder dan de letter van het internationaal recht en dan het zelfbeschikkingsrecht van de Saharawi. De Biden-regering wilde haar relaties met zowel Israël als Marokko niet in gevaar te brengen.
Daar komt bij dat een intrekking van de erkenning van de Sahara als Marokkaans de deur zou kunnen openen naar de annulering van andere dubieuze Trump-beslissingen, zoals zijn erkenning dat de Golan en Oost-Jeruzalem Israëlisch zijn. Ook die Amerikaanse erkenningen druisten in tegen het internationaal recht.
De door de regering-Trump gesmede formele band tussen Marokko en Israël had een aantal verstrekkende gevolgen, niet in de laatste plaats voor de betrekkingen tussen Marokko en Algerije.
Ten eerste versterkte het de internationale diplomatieke positie van Marokko dat nu kon steunen op de invloedrijke pro-Israël lobby, vooral in de Verenigde Staten. De assertieve, haast agressieve houding ten opzichte van Europa lijkt alles te maken te hebben met het door de Israellobby geschraagde Marokkaanse zelfbewustzijn.
Ten tweede, en nog belangrijker, lanceerde de Trump-deal Israël als zwaargewicht-speler op het Noord-Afrikaanse schaakbord, zowel in politiek als militair opzicht. Ook de steeds hechtere samenwerking tussen de Israëlische en Marokkaanse inlichtingendiensten wordt door Algerije als bedreigend gezien. De Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Yair Lapid gooide bij zijn eerste officiële bezoek aan Marokko dit jaar, olie op het vuur door felle kritiek te leveren op Algerije. Volgens Lapid schurkt Algerije gevaarlijk dicht aan tegen Israëls aartsvijand Iran. Voor de Algerijnen was de maat vol: het was ongehoord dat een Israëlische minister hen bekritiseerde vanuit nota bene het Arabische buurland Marokko.
De Israëlische factor heeft het wantrouwen tussen Algerije en Marokko doen toenemen en het wankele evenwicht in de Algerijns-Marokkaanse betrekkingen van de afgelopen decennia verstoord. Die relaties zijn vanaf de Algerijnse onafhankelijkheid in 1962 problematisch geweest. De buurlanden vochten in 1963 een korte grensoorlog uit. Marokkaanse troepen vielen tijdens “zandoorlog” Algerije binnen en probeerden delen van Algerije’s westelijke provincies Bechar en Tindouf te veroveren.
Uiteindelijk bleek de poging een deel van het historische groot Marokko met geweld in te nemen een politieke en militaire blunder van jewelste. Arabische landen en Cuba kwamen Algerije te hulp en de Algerijnse bevolking veroordeelde de Marokkaanse agressie. Ook bij Marokko’s traditionele bondgenoten Frankrijk en de Verenigde Staten bestond weinig begrip voor het expansionistische avontuur van de -toen jonge- koning Hassan II.
Aan dit militaire avontuur van Marokko lag uiteindelijk hetzelfde irredentistisch waanidee ten grondslag van Groot Marokko, dat in de jaren zeventig zou leiden tot het conflict over de Spaanse Sahara. Nationalistische leiders zoals Allal al-Fassi waren niet tevreden met het territorium van het koninkrijk Marokko zoals dat in 1956 ontstond na de onafhankelijkheid van Frankrijk. Delen van ‘Groot Marokko’, waartoe Fassi ook de Sahara, delen van Algerije, Mauritanië en Mali rekende, waren immers nog bezet door de koloniale mogendheden.
Dat de Westelijke Sahara ooit deel uitmaakte van het sultanaat Marokko is volgens onafhankelijke historici, een mythe. In 1975 stelde het Internationale Hof van Justitie vast dat een aantal stammen in het gebied weliswaar historische banden hadden met Marokko, maar dat er geen banden van territoriale soevereiniteit waren tussen de Westelijke Sahara en Marokko.
Toen in 1960 Mauritanië onafhankelijkheid verwierf werd dat pas negen jaar later erkend door Marokko. Sindsdien zijn er de nodige ups en downs in de betrekkingen tussen Marokko en Mauritanië, niet in het minst omdat Nouakchott de Saharaanse Republiek van het Front Polisario erkent.
Wat betreft Marokko en Algerije kan haast zestig jaar na de ‘zandoorlog’ worden vastgesteld dat het nooit echt goedgekomen is. Hoewel er periodes waren van relatieve ontspanning en er zelfs een vriendschapsverdrag in 1969 werd gesloten, bleef het wederzijdse wantrouwen bestaan en bleven de burenruzies oplaaien. Sinds 1994 is de Algerijns-Marokkaanse grens gesloten en de door de overheid gecontroleerde media van beide landen worden niet moe het regime aan de andere kant van de grens te beschimpen.
De spanning in de Noord-Afrikaanse regio heeft inmiddels geleid tot een steeds intensere wapenwedloop. Behalve van de Verenigde Staten, Israël en Frankrijk heeft Marokko ook in Turkije grote militaire bestellingen geplaatst, onder andere van drones. Algerije is een grootafnemer van Russisch, Chinees en Duits wapentuig. De verwachting bestaat dat het strategische verstandshuwelijk tussen Marokko en Israël voor Algerije aanleiding zal zijn de militaire samenwerking met de Russische Federatie verder op te voeren.
Als het echt tot een oorlog komt zou dat catastrofaal zijn voor de bevolking van beide landen. Oorlogen verwoestten in het afgelopen decennium de economieën van Libië, Syrië, Irak en Jemen. Marokko en Algerije zouden dan aan die infame lijst van Arabische landen kunnen worden toegevoegd.
Oorlog zou ook perspectieven van de jongeren in de Maghreb verder onder druk zetten en leiden tot nog meer emigratie en braindrain. Nu al is de geopolitieke spanning een voorwendsel om burgerlijke vrijheden, waaronder persvrijheid, in te perken. Zo is het in de Marokkaanse media een taboe om kritisch te berichten over de Sahara-kwestie of over het koningshuis. In Algerije staat de Hirak-beweging, die het Algerijnse politieke systeem wil democratiseren, zwaar onder druk.
Een oorlog in Noord-Afrika zou vooral verliezers opleveren.
In recent months, North Africa has seen a crescendo of accusations, moves and measures that leave no doubt: Morocco and Algeria are on a collision course. The big question is whether the cold war in the Maghreb will end in an armed conflict. Both neighboring countries have engaged in an arms race and are armed to the teeth.
In August, Algeria broke off diplomatic relations with Morocco. A month later, Algerian airspace was closed to all Moroccan aviation and on November 1, the Europa-Maghreb gas pipeline, which transports Algerian gas through Moroccan territory to Spain, was closed.
The steps were taken after the Moroccan ambassador to the United Nations publicly expressed his support for “the right of self-determination for the heroic people of Kabylie” in July. Earlier, the Algerian authorities had accused Morocco of “sowing discord among the Algerian population” by supporting the MAK, the Mouvement pour l’autodétermination de la Kabylie.
Algiers was not amused (to say the least) when in July an international consortium of investigative journalists revealed in the Pegasus Papers that the Moroccan intelligence service, using Israel’s NSO software, had bugged thousands of Algerian politicians, activists, journalists, diplomats and army officers.
Issue of the Western Sahara is biggest bone of contention between Morocco and Algeria
The biggest bone of contention between Morocco and Algeria, however, is the issue of Western Sahara, an immense desert area the size of the United Kingdom. Morocco has controlled about 85% of the territory of this former Spanish colony since the late 1970s. The Saharawi liberation movement, the Front Polisario, controls the remainder east of the Berm, the 2,700-kilometer-long “defensive wall” Morocco has erected to keep out the Saharawi independence fighters.
Since 1991, when Morocco and the Polisario Front agreed to a United Nations plan to hold a referendum and a ceasefire came into effect, the conflict has been more or less dormant. But that changed at the end of 2020 when the ceasefire, which had lasted for almost thirty years, was broken by the Moroccan army.
The referendum envisaged in the UN plan whereby the Saharawi could exercise their right to self-determination was never held and Morocco established more and more facts on the ground in its “southern provinces”.
The final blow to a diplomatic solution to the conflict was inflicted in December 2020 by US President Donald Trump. In a tweet, he announced that the United States recognized Moroccan sovereignty over Western Sahara. In return, Morocco normalized its diplomatic relations with Israel and awarded a massive $1 billion arms deal to the US. The Americans were going to supply drones and other high-quality military equipment to Morocco.
The Trump deal marked a major diplomatic victory for Morocco. No significant country had so far recognized Moroccan sovereignty over Western Sahara. After all, according to international law, the area still had to be decolonized and the local Saharawi population had to be given a chance to determine its own future.
That, much to Rabat’s anger, also remained the view of European countries and sparked a series of conflicts with Spain, Germany and the EU in 2021. The stance of Morocco’s European allies, who continued to look at the issue of Western Sahara through the prism of international law and did not align themselves with Trump’s recognition of the “Moroccan Sahara”, was seen in Rabat as an insult. “It was like a wedding where none of the friends and acquaintances showed up,” said an observer.
While Trump’s move was criticized by quite a few Democrats and Republicans alike, his recognition of the “Moroccan” Sahara was not reversed after he left the presidency. The Biden administration did not want to jeopardize its relations with either Israel or Morocco.
These relations were apparently more important than the letter of international law and the Saharawi’s right to self-determination.
In addition, a withdrawal of the recognition of the Sahara as Moroccan could open the door to the cancellation of other questionable Trump decisions, such as his recognition of the Israeli sovereignty over the occupied Golan and East Jerusalem.
The formal ties between Morocco and Israel forged by the Trump administration had a number of far-reaching implications, not least for relations between Morocco
and Algeria.
First, it strengthened Morocco’s international diplomatic position, which could now rely on the influential pro-Israel lobby, especially in the United States. The assertive, almost aggressive attitude towards Europe seems to have everything to do with the Moroccan self-awareness supported by the Israel lobby.
Second, and more importantly, the Trump deal launched Israel as a heavyweight player on the North African chessboard, both politically and militarily. The ever-closer cooperation between the Israeli and Moroccan intelligence services is also seen as threatening by Algeria. Israeli Foreign Minister Yair Lapid added fuel to the fire on his first official visit to Morocco this year by strongly criticizing Algeria. According to Lapid, Algeria is dangerously close to Israel’s nemesis Iran. For the Algerians, enough was enough: it was unheard of for an Israeli minister to criticize them from their Arab neighbor Morocco.
The Israeli factor has heightened distrust between Algeria and Morocco and disturbed the precarious status-quo in Algerian-Moroccan relations of recent decades. Those relations have been problematic since Algerian independence in 1962. The neighboring countries fought a short border war in 1963. Moroccan troops invaded Algeria during the “sand war” and attempted to capture parts of Algeria’s western provinces of Bechar and Tindouf.
In the end, the attempt to take a part of “historic Morocco” by force turned out to be a huge political and military blunder. Arab countries and Cuba came to the aid of Algeria and the Algerian population condemned the Moroccan aggression. Morocco’s traditional allies France and the United States also had little understanding for the expansionist adventure of the then young King Hassan II.
This military adventure of Morocco was ultimately based on the same irredentist delusion of Greater Morocco, which would lead to the conflict over the Spanish Sahara in the 1970s. Nationalist leaders such as Allal al-Fassi were not satisfied with the territory of the Kingdom of Morocco as it emerged in 1956 after independence from France. Fassi included the Spanish Sahara, parts of Algeria, Mauritania and Mali in his Greater Morocco.
According to independent historians, it is a myth that the Western Sahara was once part of the sultanate of Morocco. In 1975, the International Court of Justice found that while a number of tribes in the area had historical ties to Morocco, there were no ties of territorial sovereignty between Western Sahara and Morocco.
Mauritania gained independence in 1960, but it was only recognized by Morocco nine years later. Since then, there have been ups and downs in Moroccan Mauritanian relations, not least because Nouakchott recognizes the Sahrawi Arab Democratic Republic, proclaimed by the Front Polisario.
Almost sixty years after the ‘sand war’, it can be concluded that things have never really worked out between Morocco and Algeria. Although there were periods of relative relaxation and even a friendship treaty was signed in 1969, mutual mistrust persisted, and neighbor disputes continued to flare up. The Algerian-Moroccan border has been closed since 1994 and the government-controlled media of both countries never tire of taunting the regime on the other side of the border.
The tension in the North African region has meanwhile led to an increasingly intense arms race. In addition to the United States, Israel and France, Morocco has also placed large military orders in Turkey, including drones. Algeria is a major buyer of Russian, Chinese and German weaponry. It is expected that the strategic marriage of convenience between Morocco and Israel will prompt Algeria to further increase military cooperation with the Russian Federation.
If it really comes to war, it will mostly produce losers. War would further strain the perspectives of young people in the Maghreb and lead to further emigration and brain drain. Already, the geopolitical tension is a pretext to curtail civil liberties, including freedom of expression and press freedom. For example, it is a taboo in the Moroccan media to report critically about the Sahara issue or about the royal family. In Algeria, the Hirak movement, which aims to democratize the Algerian political system, is under heavy pressure.
An armed conflict would be catastrophic for the peoples of the region. Wars have ravaged the economies of Libya, Syria, Iraq and Yemen over the past decade. Morocco and Algeria could then be added to that infamous list of Arab countries.
De Marokkaanse journalist Taoufik Bouachrine (1969), hoofdredacteur en medeoprichter van de onafhankelijke krant Akhbar al-Youm, is in een nachtmerrie beland. Kringen rond de Marokkaanse koning Mohammed VI en de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman zijn erin geslaagd deze journalistieke luis in de pels met een jarenlange gevangenisstraf het zwijgen op te leggen.
Taoufic Bouachrine met zijn echtgenote Asmae Mousaoui
Bouachrine botste de afgelopen jaren meermaals met de Marokkaanse justitie vanwege artikelen waarin politieke corruptie werd onderzocht en aan de kaak gesteld. Begin 2018 schreef hij een kritische column over een van de machtigste en rijkste mannen van Marokko: minister van Landbouw Aziz Akhannouch, die eigenaar is van het Akwa-conglomeraat (olie, gas, kunstmest, visserij, luchtvaartmaatschappij Afriquia) en voorzitter van de koningsgezinde regeringspartij RNI.
Bouachrine wees er herhaaldelijk op dat de zakelijke belangen van de puissant rijke Akhannouch – als ontvanger van miljoenensubsidies – en zijn politieke activiteiten tot een ongeoorloofde belangenverstrengeling hebben geleid. Akhannouch sleepte de journalist al in 2015 voor de rechter met de eis hem een beroepsverbod van tien jaar op te leggen. In december 2018 legde de rechter hem een boete op van 130.000 euro wegens belediging van de zakenman-politicus.
Bouachrine zat toen al haast een jaar in de gevangenis wegens ‘verkrachting, aanranding en mensensmokkel’. Hij werd veroordeeld tot twaalf jaar cel tijdens een oneerlijk proces, aldus onder meer de VN-Mensenrechtenraad en Amnesty International. Een aantal Marokkaanse oppositiepolitici en de journalistenvakbond vroegen de koning om clementie voor Bouachrine.
Het mocht allemaal niet baten en in hoger beroep, in oktober 2019, werd zijn gevangenisstraf verlengd tot vijftien jaar. Volgens zijn collega’s en zijn echtgenote Asmae Moussaoui was er sprake van een politiek schijnproces en is de vrijheid van meningsuiting in Marokko in het geding.
Moussaoui wijst er ook op dat haar man kritisch was over de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman. Bouachrine’s vriend en collega, de inmiddels vermoorde journalist Jamal Khashoggi, had hem gewaarschuwd niet naar Saoedi-Arabië te reizen ‘als je niet vermoord wil worden’. In het dossier van de VN-Mensenrechtenraad wordt ook gewag gemaakt van een officiële klacht van Saoedi-Arabië bij Marokko over het journalistieke werk van Bouachrine.
Ondanks de nu haast twee jaar durende gevangenschap van Bouachrine geeft Moussaoui de moed nog niet op. Ze wil binnenkort naar het Europees Parlement om de dramatische situatie van haar man en het gebrek aan persvrijheid in Marokko aan de kaak te stellen.
Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer van 19 februari 2020
Haar zaak deed veel stof opwaaien. De Speciale VN-Rapporteur voor Vrijheid van Meningsuiting David Kaye en organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en Reporters without Borders kwamen op voor haar recht vrijelijk journalistiek te bedrijven. Haar misdaad? Ze had in december 2018 met haar mobiele telefoon een demonstratie gefilmd in Laayoune, de hoofdstad van de door Marokko bezette Westelijke Sahara.
Op 8 juli werd de
28-jarige Nazha el Khalidi door een Marokkaanse rechtbank in Laayoune veroordeeld
tot een boete van 400 euro. Het had veel erger gekund. Ze riskeerde zelfs twee
jaar gevangenisstraf omdat ze artikel 381 van het Marokkaanse Wetboek van
Strafrecht had overtreden, dat bepaalt dat een beroep alleen kan worden
uitgeoefend als “aan wettelijke
professionele eisen is voldaan”. Volgens Human
Rights Watch wordt deze wet ten onrechte toegepast bij (burger-)
journalisten die proberen misstanden aan de kaak te stellen.
Waarschijnlijk
heeft de internationale aandacht voor de zaak van Nazha el Khalidi tot gevolg
gehad dat haar straf relatief laag uitvalt. Het is duidelijk dat de Marokkaanse
autoriteiten van haar geen martelaar voor het vrije woord willen maken. Voorkomen
moet immers worden dat de schijnwerpers worden gericht op de situatie in de vroegere
Spaanse kolonie die, sinds het einde van de jaren zeventig, voor een groot deel
in handen is van Marokko.
De
wereldgemeenschap, inclusief Nederland, heeft de Marokkaanse soevereiniteit
over de Westelijke Sahara nooit erkend. Volgens de Verenigde Naties zouden de
oorspronkelijke Saharaanse bewoners van het gebied, waarvan er 175.000 in
vluchtelingenkampen in Algerije wonen, zich in een referendum moeten uitspreken
over aansluiting bij Marokko, autonomie of onafhankelijkheid. Dit recht op zelfbeschikking hebben de
Saharanen tot dusver nooit kunnen uitoefenen.
In een in juni
uitgekomen rapport
van Reporters without Borders (RSF)
wordt het gebied een “woestijn voor
journalisten” genoemd. Niet omdat er
nooit iets zou gebeuren, maar omdat uit de Westelijke Sahara pottenkijkers systematisch
worden geweerd. Het gebied is een ware no-go
zone voor journalisten, correspondenten en kritische buitenlandse
waarnemers.
Zo werden op 19
mei vijf Spaanse en twee Noorse juristen, die het proces in Laayoune tegen
Nazha el Khalidi wilden bijwonen, het land uitgezet. Op 23 juni herhaalde dit
scenario zich met drie Spaanse advocaten, die ervan werden beschuldigd “vijandige bedoelingen ten opzichte van Marokko” te hebben.
Volgens RSF is de
Westelijke Sahara is een soort zwart gat, een news black hole, waar alleen journalisten van Marokkaanse media die
het regeringsverhaal reproduceren, zo nu en dan welkom zijn. “Marokko voert een politiek waarbij systematisch
buitenlandse journalisten uit de Westelijke Sahara worden geweerd. Lokale
burgerjournalisten, die een niet-officiële versie van het nieuws naar buiten proberen te brengen, onder andere via
sociale media, worden zwaar vervolgd en gestraft.
Volgens het
RSF-rapport hebben lokale Saharaanse journalisten te maken met “martelingen, arrestaties, fysieke mishandeling,
intimidatie, pesten, smaad, technologische sabotage en langdurige
gevangenisstraffen”. Drie Saharaanse
journalisten/activisten zitten op dit moment straffen uit van respectievelijk
6, 20 en 25 jaar in Marokkaanse gevangenissen.
De tweeledige
blokkade -geen buitenlandse media en geen lokale stemmen toelaten- heeft ervoor
gezorgd dat er nauwelijks nieuws naar buiten komt.
Het moedige werk
van Nazha el Khalidi en van haar collega’s bij het Saharaanse mediacollectief Equipe Média
is daarom des te opmerkelijker. Uitdrukkelijk doel van de jonge media-activisten,
is de informatieblokkade te doorbreken met teksten, foto’s, video’s en uitingen op sociale media die een alternatief verhaal vertellen. In de
Spaanse krant La
Vanguardia zegt Nazha el Khalidi ondanks de veroordeling en ondanks
alle risico’s door te willen gaan
met haar journalistieke werk.
Marokko scoort dit
jaar met een 135e plaats (van 180 landen) laag op de World Press Freedom Index van
Reporters without Borders. Niet alleen verslag doen van de situatie in de
Westelijke Sahara, van de demonstraties in de noordelijke Rif-regio of
berichten over het koningshuis wordt beantwoord met criminalisering en
repressie. Ook van onafhankelijke onderzoeksjournalistiek zijn de Marokkaanse
autoriteiten niet gediend.
Het Committee to
Protect Journalists (CPJ) publiceerde op 1 juli een rapport
over het klimaat “van voortdurende
surveillance, intimidatie en plagerijen” waar Marokkaanse onderzoeksjournalisten mee te maken hebben. De
autoriteiten installeren geavanceerde spyware op de laptops of mobiele
telefoons van kritische journalisten en correspondenten.
De Marokkaanse
journalist Ali Lmarabet reist veel op en neer tussen zijn woonplaats Barcelona
en Marokko. Hij schrijft veel over “delicate” onderwerpen, zoals de
situatie in de Rif en de Westelijke Sahara. In 2003 werd hij tot 3 jaar
gevangenisstraf veroordeeld omdat hij de koning zou hebben beledigd. In 2004
kreeg hij amnestie en werd uit de gevangenis ontslagen, maar kreeg wel een
Marokkaans beroepsverbod opgelegd vanwege zijn artikelen over de Westelijke
Sahara. Lmarabet vertelt CPJ dat hij voortdurend wordt geconfronteerd met
malware op zijn laptop, elke keer als hij in Marokko is geweest.
Een van de meest effectieve middelen die de autoriteiten hebben om de journalistiek te controleren is de (niet-) verstrekking van perskaarten. Zonder persaccreditatie mag je het journalistieke beroep in Marokko niet uitoefenen en kun je als freelancer ook geen artikelen verkopen aan Marokkaanse media. Deze praktijk druist uiteraard in tegen de elementaire rechten van persvrijheid en vrije meningsuiting. Onder andere Nazha el Khalidi werd er het slachtoffer van. Maar ze is niet van plan zich de mond te laten snoeren.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd door VillaMedia op 9 juli 2019