In juni 2018 werd ik geïnterviewd door Stan van Houcke op Weltschmerz. The Rights Forum was toen nog een vrij onbekende organisatie. We hadden in 2017 de journalistieke website http://www.rightsforum.org opgezet met nieuws en analyses over de kwestie Israël/Palestina. Het gesprek gaat onder andere over de pro-Israëlische eenzijdigheid van de meeste media in Nederland. Nu, zeven jaar later, lijkt er langzaamaan iets te verschuiven. Het pro-Israëlische narratief is bij een aantal kranten minder vanzelfsprekend. En The Rights Forum is niet langer een marginale organisatie.
Israël vermoordde in Gaza een record aantal journalisten. Maar de poging alle Palestijnse verslaggevers – buitenlandse journalisten worden door Israël weggehouden – het zwijgen op te leggen is tot dusver mislukt.
Als jullie dit lezen ben ik gedood. Hoogstwaarschijnlijk in een gerichte aanval door de Israëlische bezettingsmacht. Toen dit allemaal begon was ik nog maar éénentwintig. Ik was student en had dromen, zoals iedereen. In de afgelopen anderhalf jaar heb ik elk moment van mijn leven gewijd aan mijn volk. Ik documenteerde van minuut tot minuut de verschrikkingen in het noorden van Gaza, vastbesloten om de wereld de waarheid te laten zien.
Journalist Hossam Shabat wist dat hij grote kans maakte de oorlog niet te overleven. Hij werd openlijk bedreigd door het Israëlische leger en wist dat hij met zijn werk voor Al-Jazeera Mubasher groot gevaar liep. Op 24 maart, een week nadat Israël het staakt-het-vuren eenzijdig had doorbroken, was het zover. Hossams’ auto, beschilderd met een logo van Al-Jazeera en met de levensgrote letters TV, werd in Bayt Lahiya getroffen door een projectiel, afgeschoten vanuit een Israëlische drone.
Vrienden van Hossam zetten zijn korte verklaring op sociale media. Het is een soort journalistiek testament waar je koude rillingen van krijgt.
Ik sliep op straat, in scholen, in tenten… waar ik maar kon. Elke dag was een strijd om te overleven. Ik leed maandenlang honger… Maar, bij God, ik heb mijn plicht als journalist gedaan.
Fatima Hassouna: ‘luidruchtige dood’
Nog geen maand later, op 16 april, een dag na haar 25e verjaardag, was het de beurt aan Fatima Hassouna om de hoogste prijs te betalen voor haar journalistieke werk. Een luchtaanval op haar huis in Gaza-Stad maakte niet alleen een einde aan haar leven, maar ook aan dat van tien familieleden, waaronder haar zwangere zus.
Fatima’s video’s en foto’s hebben haar in de hele wereld bekendheid opgeleverd. Haar camera legde de verschrikkingen vast van de oorlog, de gedwongen deportaties, de burgerslachtoffers en de verwoestingen, maar ook het doorzettingsvermogen van de bevolking, spelende kinderen te midden van de ruïnes, het leven dat doorgaat. Voor Fatima mocht dat niet zo zijn. Haar dood kwam een paar dagen voordat ze zou trouwen en één dag voordat een documentaire over haar leven vertoond zou worden op een filmfestival in de Franse stad Cannes.
Net als Hossam wist Fatima dat de dood elk moment op de loer lag. En ook zij had van tevoren nagedacht over haar boodschap als het zou gebeuren. ‘Als ik sterf, wil ik een luidruchtige dood’, schreef ze op Facebook, waar ze tienduizenden volgers had.
Ik wil geen breaking news zijn, of een nummer in een groep. Ik wil een dood waar de wereld van opkijkt, ik wil impact die blijvend is, een tijdloos beeld dat niet begraven kan worden, nooit niet, nergens niet…
Fatima’s fotografisch werk en haar documentaire Put Your Soul on Your Hand and Walk zetten de genocide blijvend op de kaart. Ze laten daarnaast vooral de menselijkheid zien van de Gazanen, de veerkracht van de vrouwen, de kinderen die kinderen blijven. Hossam Shabat riep in zijn ‘testament’ de wereld op om te blijven praten over Gaza. Fatima doet met haar werk hetzelfde. En haar gewelddadige dood ging inderdaad niet onopgemerkt voorbij. Over de hele wereld, ook in Nederland, werd bericht over haar ‘luidruchtige’ dood.
Als jongerenactiviste deed ze mee aan het She leads-programma van de organisatie Plan International en het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Plan International greep Fatima’s dood aan om op te roepen tot een ‘permanente, onmiddellijke en onvoorwaardelijke wapenstilstand in Gaza, ongehinderde toegang voor hulpverleners en hulpgoederen en verantwoording voor alle schendingen van het internationaal recht’.
Het is een oproep die tot dusver aan dovemansoren gericht is.
Links Fatima Hassouna, rechts Bilal Rajab van Al Quds Al Youm TV die op 1 november 2024 werd gedood
Kabinet: geen rode lijnen
Ook Nederland houdt zich doof en blind en erkent geen rode lijnen. De Nederlandse regering houdt zich, behoudens wat gemompel over zorgen die stilletjes worden overgebracht aan de Israëlische vrienden, angstvallig gedeisd. Zelfs de dood van een groot aantal journalisten in Gaza heeft Nederland, traditioneel verdediger van het vrije woord, niet kunnen bewegen ook maar een kik te geven. Volgens het Committee to Protect Journalists (CPJ) is er in Gaza sprake van ‘systematische aanvallen’ op journalisten en mediaorganisaties. Sinds midden maart zijn er, gemiddeld, wekelijks twee à drie journalisten om het leven gekomen. Een macabere statistiek.
Velen werden gedood bij gerichte aanvallen. Zo werd in de nacht van zondag 6 op maandag 7 april een tent met slapende journalisten in Khan Younis gebombardeerd. Doel van de aanval was, zo liet het Israëlische leger weten, om journalist Hassan Islayh gevangen te nemen. Dat klinkt onwaarachtig omdat het door een drone afgeschoten projectiel gericht was op de mobiel van Islayh. Als de journalist zijn telefoon dichter bij zijn lichaam had gehouden en hij niet even een luchtje buiten de tent had geschept, had hij het zeker niet overleefd. Nu werd hij ernstig gewond aan zijn rechterhand en hoofd, maar is buiten levensgevaar.
Hassan Islayh is een bekende mediapersoonlijkheid in Gaza. Hij heeft honderdduizenden volgers op Instagram en YouTube en werkt voor het nieuwsagentschap Falastin al-Youm (Palestina Vandaag). Israël beschuldigde Islayh ervan lid van Hamas te zijn. Hij zou de ‘plunderingen, brandstichting en moordpartijen’ op 7 oktober 2023 hebben gefilmd. Palestijnse bronnen ontkennen dat hij lid is van Hamas en zeggen dat hij juist een belangrijke rol speelt bij het documenteren van de oorlog en van de zware omstandigheden waar de bevolking in Gaza al anderhalf jaar onder te lijden heeft.
Journalisten nooit legitiem doelwit
Hoe het zij, zelfs al zou zijn journalistieke werk kunnen worden opgevat als Hamaspropaganda of antipropaganda voor Israël, maakt dat van hem een legitiem doelwit? Het is een terugkerende vraag tijdens conflicten: kunnen er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat journalisten worden getroffen?
De NAVO vond van wel toen zij op 23 april 1999 het hoofdkwartier van het Servische tv-station RTS in Belgrado bombardeerde. Zestien RTS-werknemers kwamen om het leven. Volgens de NAVO zond RTS Servische propaganda uit. Maar Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties spraken van een oorlogsmisdaad. Journalisten en andere mediawerkers zijn burgers en zijn nooit legitieme doelwitten.
Enkele uren na de aanval kwam RTS weer in de lucht en werd de programmering hervat. Het was dus niet gelukt de zender het zwijgen op te leggen. Later verklaarden NAVO-woordvoerders aan Amnesty dat het doel van het bombardement was het moreel van de Servische bevolking en strijdkrachten te ondermijnen.
In de oorlog in Oekraïne werd Rusland er verschillende keren van beschuldigd hotels te bombarderen waarvan bekend was dat er buitenlandse journalisten verbleven. Doel zou zijn journalisten te intimideren en te ontmoedigen te berichten over het conflict. In augustus werd een hotel in de Oekraïense stad Kramatorsk aangevallen waar een ploeg van persbureau Reuters verbleef. Hierbij vielen één dode en twee gewonden onder het Reuters-personeel.
Geen oorlog of gewapend conflict zonder journalisten als dodelijke slachtoffers: de prijs om de buitenwereld te informeren is vaak angstaanjagend hoog. Maar Gaza slaat alles. Volgens een rapport van de Amerikaanse Brown-universiteit zijn er in Gaza meer journalisten gedood sinds 7 oktober 2023 dan in de twee wereldoorlogen, de oorlogen in Zuidoost-Azië (Korea, Vietnam, Cambodia), Joegoslavië en eerder oorlogen in het Midden-Oosten bij elkaar.
World Press Photo
Israël laat geen buitenlandse journalisten toe tot Gaza en al het nieuws uit de belegerde enclave wordt verzorgd door lokale Palestijnse journalisten. Ook de beelden die de NOS, BBC en CNN laten zien worden gefilmd door lokale cameralieden. De berichtgeving door Palestijnse (burger-)journalisten staat vaak haaks op de officiële versie van het Israëlische leger. Zo ontkrachtten videobeelden van het incident waarbij vijftien hulpverleners om het leven kwamen, het officiële verhaal dat de hulpverleners niet als zodanig herkend konden worden. Ook reden ze niet met gedoofde lichten maar hadden ze juist zwaailichten aan en vormden ze geen enkel gevaar voor de Israëlische militairen.
Dat journalisten worden geïntimideerd en zelfs gedood om het ‘narratief’ te beïnvloeden is bij tal van conflicten een misdadig maar tragisch gegeven. In het geval van Gaza is het Israël echter niet gelukt de wereldopinie gunstig te stemmen, zeker niet nu de oorlog eindeloos wordt voortgezet.
De winnende World Press Photo van Samar Abu Elouf
Het toekennen van de World Press Photo of the Year aan de Palestijnse fotografe Samar Abu Elouf symboliseert in zekere zin de globale verontwaardiging over een onrechtmatige oorlog, een genocide waar zoveel kinderen het slachtoffer van zijn geworden. Haar portret van een negenjarige Palestijnse jongen die beide armen verloor bij een Israëlisch bombardement, is eigenlijk een ultieme anti-oorlogsfoto, een aangrijpende aanklacht tegen de absurde vernietigingsoorlog in Gaza.
Israëls buitenproportionele geweld tegen Palestijnse journalisten, cineasten, verhalenvertellers en dichters heeft er niet toe geleid dat de ‘Palestijnse stem’ het zwijgen is opgelegd. Misschien wel in tegendeel. Israël slaagde er niet in de wereldopinie naar zijn hand te zetten en zijn versie van het conflict te laten prevaleren.
‘Zijn wij geen mensen net als jullie?’
Achter de extreme Israëlische verniel- en moordzucht lijkt vooral woede en frustratie schuil te gaan over een ontwikkeld Palestijns maatschappelijk middenveld: de scholen en universiteiten, het zorgstelsel, de ziekenhuizen, moskeeën, kerken, de hulpverlening en de media. Die Palestijnse maatschappij wordt door delen van de Israëlische publieke opinie als een existentieel gevaar gezien. In een artikel in de Guardian, vorig jaar, stelde Fatima Hassouna de vraag ‘aan mensen in het Westen en in Israël: zijn wij geen mensen net als jullie?’ ‘En het antwoord? Wel, er is geen antwoord’, stelde zij bitter vast.
Als je journalisten als potentiële vijanden ziet, als waarschijnlijke terroristen, deins je er niet voor terug een tent te bombarderen waar ze liggen te slapen. Dat gebeurde zoals gezegd midden in de nacht van 6 op 7 april in een tentenkamp waar lokale journalisten al sinds het begin van de oorlog gebruik van maken. De tenten staan naast het Nasser-ziekenhuis in Khan Younis en zijn duidelijk gemarkeerd als plek waar zich journalisten bevinden. Maar in Gaza biedt het opschrift Press, evenmin als de scherfvesten, veiligheid.
Journalist Hassan Islayh, volgens Israël het doelwit van de aanslag, raakte ‘slechts’ ernstig gewond. Collega’s van hem hadden minder geluk. Journalist Hilmi Faqaawi verbrandde levend en was niet meer te redden. Journalist Ahmed Mansour bezweek later aan zijn brandwonden. Een aantal andere journalisten, waaronder medewerkers van de BBC en Russia Today, raakten gewond door rondvliegende scherven. De dood van de journalisten is vastgelegd op video. ‘Ahmed brandde voor de ogen van de hele wereld. De wereld keek toe en kon niets doen’, zei z’n weduwe Nida Mansour later.
Ahmeds’ theatrale, pijnlijke levenseinde in de vlammen, de ‘luidruchtige dood’ van Fatima en het ontroerende maar schokkende testament van Hossam: het zijn dringende oproepen om Gaza niet te vergeten. Oproepen die niemand mag en kan negeren.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd door The Rights Forum, 22 april 2025
Hoe bedrijf je journalistiek in een gebied waar overheid, bedrijfsleven en misdaad volledig met elkaar vervlochten zijn en waar straffeloosheid heerst? Waar de rechtstaat nauwelijks of niet functioneert? Hoe blijf je als journalist integer in de Mexicaanse deelstaat Sinaloa, thuishaven van het beruchte Sinaloa Kartel?
In de documentaire State of Silence (Estado de Silencio) worden vier Mexicaanse journalisten gevolgd op hun gevaarlijke zoektocht naar de waarheid. Mexico is, na Gaza, de dodelijkste plek op aarde voor journalisten. Volgens cijfers van het Committee to Protect Journalists (CPJ) zijn, vanaf 2000, 166 journalisten in Mexico vermoord. De laatste moord vond plaats in maart van dit jaar. 32 journalisten worden vermist.
De Nederlandse Trouw-correspondent en CPJ-vertegenwoordiger in Mexico-Stad, Jan-Albert Hootsen, spreekt in de State of Silence over een ‘astronomisch hoge graad van straffeloosheid’. Hij registreert voor CPJ de treurige reeks van gewelddaden tegen journalisten en probeert bedreigde collega’s praktisch bij te staan. In de documentaire, die in 2024 uitkwam, wordt duidelijk hoe bloedlink het is voor Mexicaanse journalisten om de stilte te doorbreken en te berichten over mensenrechtenschendingen, illegale houtkap, de medeplichtigheid van de autoriteiten met narcocriminaliteit en andere misstanden.
In de film, die ik eind maart op het Movies that Matter-festival zag, zit een scene die me bij de keel grijpt. De onlangs afgetreden links-populistische president Andrés Manuel López Obrador suggereert dat journalisten de vijanden van het volk zijn. ‘De pers is tegen ons,’ klaagt de president ten overstaan van een groep aanhangers. ‘Wie geeft er om het leven van een journalist als de hoogste baas zegt dat we tuig zijn,’ vraagt journalist Marcos Vizcarra zich af. Journalisten als tuig: waar hebben we dat meer gehoord?
In de film worden vier onderzoeksjournalisten gevolgd. Journalist Jesús Medina haalt zich de toorn van lokale politici in de deelstaat Morelos op de hals door te berichten over illegale boomkap en goudzoekers. Nadat hij en zijn echtgenote met de dood zijn bedreigd moeten ze hun huis en woonplaats ontvluchten.
Ook het journalistenechtpaar Juan de Dios García en María de Jesús Peters, dat bericht over mensensmokkel in het grensgebied met Guatemala, wordt ernstig bedreigd. De dreigementen komen zowel van autoriteiten als criminelen, het onderscheid is soms moeilijk te trekken. Ze worden gedwongen naar de Verenigde Staten te vluchten. Leven in ballingschap en armoede is een hoge prijs die moet worden betaald om je vak uit te oefenen. Uiteindelijk besluit Maria, die doodongelukkig is in de VS, terug te keren naar Mexico met als uiterste consequentie dat ze de kans loopt te worden vermoord.
Journalist Marcos Vizcarra
‘Het was een vreselijke dag. Mijn stomste fout was dat ik probeerde verslag te doen over wat er gebeurde. Gewoon mijn werk doen was mijn ergste fout.’ Marcos Vizcarra filmde een schietpartij tussen politie, militairen en leden van een misdaadkartel. 29 mensen kwamen bij het incident om het leven. Vizcarra’s auto ging in vlammen op en hij werd bedreigd door met wapens zwaaiende jongens.
Een paar uur voor de vertoning van de film, waar hij een hoofdrol in speelt, ontmoet ik Vizcarra in de lobby van zijn hotel in Den Haag. Hij is geboren en getogen in Culiacán, hoofdstad van de noordwestelijke deelstaat Sinaloa. Het is een van de meest gewelddadige gebieden van Mexico waar de narco’s -drugsbendes- enorme invloed hebben. Vizcarra, die werkt voor de plaatselijke nieuwswebsite Espejo, bericht over mensenrechtenschendingen en de macht van de narco’s in Sinaloa.
‘Ze bedreigen me voortdurend, vaak via WhatsApp. Ze weten wat ik doe en waar ik woon. Vorig jaar publiceerde ik een artikel over de surveillancecamera’s van de kartels. Ik maakte een interview met een ambtenaar die verantwoordelijk is voor de gemeentelijke bewakingscamera’s. In een WhatsApp-groep verscheen daarna al mijn persoonlijke informatie: waar ik woon, wat ik doe, met wie ik ben getrouwd, de namen van mijn kinderen, mijn foto zoals die verschijnt op mijn rijbewijs. Er is duidelijk medeplichtigheid van mensen die werken voor overheidsinstanties en de misdadigers. De kartels hebben toegang tot allerlei officiële informatie, tot en met mijn belastinggegevens en mijn verkeersboetes.’
‘Meer dan negentig procent van de misdaden in Mexico wordt nooit opgelost. Door de vervlechting van overheid en misdaad heerst er een enorme straffeloosheid. Meer dan honderdduizend mensen in Mexico zijn verdwenen. De madres buscadores, moeders die hun verdwenen familieleden zoeken, worden gezien als lastige activisten.Gevallen van afpersing en ontvoering blijven praktisch altijd onopgelost en zeker niet bestraft.’
Hoe is de situatie in Sinaloa ontstaan? Vizcarra wijst op de geografische ligging: aan de Stille Oceaan en relatief dicht bij de grens met de Verenigde Staten. Sinaloa heeft een perfect klimaat om marihuana en papaver te verbouwen, waar je opium van kunt maken. In de jaren zestig werd Sinaloa een belangrijke exporteur van opium, waar vooral in de VS veel vraag naar was.
‘In 1967-‘68 begon ‘Operatie Condor’: een door de VS gesteunde campagne van het Mexicaanse leger om de opium- en marihuanateelt uit te roeien in de ‘gouden driehoek’. Duizenden boeren werden van hun land verjaagd. Er vonden moorden en ‘verdwijningen’ plaats, vrouwen werden verkracht.’
‘Die campagne maakte geen einde aan de drugshandel. Integendeel. Er lag een infrastructuur van handel met de VS. De Colombiaanse maffia maakte van het onherbergzame Sinaloa gebruik om drugs naar de VS te sturen. De spullen werden aangevoerd per boot of vliegtuig en vanuit Sinaloa over land naar de VS vervoerd. In deze periode werden tussenpersonen, die zich later zouden ontwikkelen als de capo’s van de drugshandel, steenrijk. Drugsbazen als Perez Gallardo, Caro Quintero, Lamberto Quintero werden in deze periode steeds machtiger.’
‘In 2013 werd de marihuana in een aantal staten van de VS gelegaliseerd. De verbouw en handel van marihuana werd minder aantrekkelijk en er werd geëxperimenteerd met nieuwe verdienmodellen, zoals de productie van amfetamine en de doorvoer van cocaïne uit Zuid-Amerika naar de VS.’
‘Het drugsgeld werd geïnvesteerd in illegale goudwinning, maar ook witgewassen in legale ijzer- en loodmijnen. Ismail Zambada, de hoogste leider van het Sinaloa Kartel (nu gevangen in de Verenigde Staten), is nog steeds eigenaar van een hele serie bedrijven, zowel in de landbouw en vastgoed als in andere sectoren. Hij is bijvoorbeeld eigenaar van een bekende melkfabriek. Melk van Santa Mónica is overal te koop in Sinaloa en andere delen van Mexico. Het park Cascabeles, een populaire plek met zwembaden in de hoofdstad Culiacán, is ook van de familie Zambada.’
Vizcarra wijst erop dat de drugsbazen behalve enorme economische ook veel politieke macht hebben. Ze slagen er in politici om te kopen. Er zijn familiebanden tussen plaatselijke politici en drugsbazen. De vervlechting van bedrijfsleven, lokale politiek en misdaad leidt tot een extreem gewelddadige situatie, waar de ruimte om professionele journalistiek te bedrijven niet groot is.
‘De kartels hebben de neiging te versplinteren. Zo bestaat het Kartel van Sinaloa nu uit drie organisaties. De fragmentatie leidt weer tot strijd. ‘Er wordt geweld gebruikt om bepaalde gebieden te controleren. Waar mag geproduceerd worden, wie mag wat exporteren? Het gaat niet alleen om drugshandel. Het gaat ook om het roven van brandstof, om afpersing, om het illegaal kappen van bossen, om de smokkel van menselijke organen enzovoorts. Er zijn uitgebreide gebieden in Mexico waar drugsbendes alle macht hebben. Daar heerst de pax narco, waar de kartels feitelijk de regering vormen.’
Wat betekent dit voor jouw werk als journalist? Kun je je vrij bewegen, kun je overal naar toe?
‘Er zijn veel plaatsen in Mexico waar ik niet naar toe kan. Dat geldt ook voor het gebied net buiten Culiacán, de hoofdstad van Sinaloa waar ik woon. Ik hielp laatst een vriend met zijn verhuizing. Ik weet heel goed welke wegen veilig zijn en welke wegen niet. Maar ik vergiste me. We kwamen langs vier controleposten met mannen in burgerkleding die bewapend waren met mitrailleurs en pistolen. Gelukkig gebeurde er niets. We reden in een oude bestelauto en werden vergezeld door onze zusters. Het zag er onschuldig uit. We hadden geluk. De bendeleden hadden duidelijk geen behoefte aan onze trage, rammelbak.’
‘Een paar jaar geleden ging ik, samen met een mensenrechtenactivist, geregeld naar een gebied in de bergen van Sinaloa. De narco’s gebruiken daar indianen in de mijnbouw, als een soort lijfeigenen. We gebruikten valse identiteiten als we daar heen gingen. Ik verzweeg uiteraard dat ik journalist was, dat was veel te gevaarlijk. Het verhaal dat ik later schreef stuurde ik naar het Nationaal Instituut voor Inheemse Volken in Mexico. We gaven een tip aan een andere journalist die er een artikel over schreef. Zo kwamen de misstanden daar toch naar buiten. Maar het kon het niet naar mij herleid worden. Dat is nu vijf jaar geleden, maar we kunnen nog steeds niet terug naar dat gebied gaan. Het is nog steeds te gevaarlijk.’
‘De drugsbendes hebben hun eigen inlichtingenapparaat. Bij het oprollen van de Chapitos in Culiacán, een van de bendes ontstaan vanuit het Sinaloa Kartel, bleek deze organisatie over een volledig uitgerust commandocentrum te beschikken. De autoriteiten namen beeldschermen, kabels, modems, routers, een laboratorium, auto’s en wapens in beslag. De Chapitos bleken overal in de stad camera’s te hebben opgehangen, die niet te onderscheiden zijn van de officiële CCTV van de politie. In een maand tijd zijn 1.300 van die kartel-camera’s ontmanteld. Ze hadden meer camera’s dan de Mexicaanse overheid.
De kartels beschikken ook over veel informanten. Vaak zijn het minderjarigen die op deze manier een centje bij verdienen.’
‘In de gevangenis van Culiacán hebben ze twee maanden geleden een grote hoeveelheid mobiele telefoons gevonden. Voortdurend zijn er berichten over verboden voorwerpen die naar binnen worden gesmokkeld, bijvoorbeeld een kopieermachine en zelfs wapens. Er is ongelooflijk veel corruptie. Cipiers zijn om te kopen met een handjevol fruit. Vanaf 2016 heeft de gevangenis zestig directeuren versleten. Telkens werd er weer een directeur ontslagen, beschuldigd van corruptie.’
Onlangs was het Mexicaanse narco-geweld even wereldnieuws. De gruwelijke vondsten op de Izaguirre Boerderij, waar het Jalisco Kartel een soort uitroeiingskamp had ingericht, met crematoria en al, schokten de wereld. Volgens Vizcarra gaat het om ‘de top van de ijsberg’. In verschillende delen van Mexico zijn soortgelijke kampen ingericht.
Journalisten in Mexico die over de misdaad, de verdwijningen en het machtsmisbruik berichten genieten weinig of geen bescherming. ‘Een nationale vakbond die opkomt voor onze rechten, onze veiligheid en voor de vrijheid van meningsuiting bestaat jammer genoeg niet. De Mexicaanse arbeidswetgeving maakt het heel moeilijk zo’n bond op te richten.’
Zal er ooit een Mexico bestaan zonder straffeloosheid?
Marcos Vizcarra laat een cynisch lachje horen. ‘Dat is een utopie. Er moet nog veel gebeuren voor het zover is. Maar ik blijf dromen over een beter Mexico. Al was het alleen maar voor mijn kinderen en kleinkinderen.’
Dit artikel verscheen op VillaMedia, 16 april 2025
Sinds Israël het staakt-het-vuren in Gaza eenzijdig verbrak zijn minstens twaalf Palestijnse journalisten om het leven gekomen. Dat is een macaber gemiddelde van elke twee dagen één gedode journalist. De laatste gerichte Israëlische aanval vond plaats in de nacht van maandag 7 april, op een tent met slapende journalisten in Khan Younis.
Doel van de aanval was, zo liet het Israëlische leger op sociale media weten, journalist Hassan Islayh gevangen te nemen. Dat klinkt onwaarachtig omdat het door een drone afgeschoten projectiel gericht was op de mobiel van Islayh. Als de journalist de mobiel dichter bij zijn lichaam had gehad en niet even een luchtje buiten de tent had geschept, was hij zeker om het leven gekomen. Nu werd hij ernstig gewond aan zijn rechterhand en hoofd. Maar is hij buiten levensgevaar.
Hassan Islayh is een bekende mediapersoonlijkheid in Gaza. Hij heeft honderdduizenden volgers op Instagram en YouTube en werkt voor het nieuwsagentschap Falastin al-Youm (Palestina Vandaag). Israël beschuldigt Islayh ervan lid van Hamas te zijn. Hij zou volgens de Israëli’s de “plunderingen, brandstichting en moordpartijen” op 7 oktober 2023 hebben gefilmd. Palestijnse bronnen ontkennen dat hij lid is van Hamas en zeggen dat hij juist een belangrijke rol speelde bij het documenteren van het conflict en van de zware oorlogsomstandigheden waar de bevolking in Gaza al anderhalf jaar onder te lijden heeft.
Foto: International Media Support
Hoe het zij, zelfs al zou zijn journalistieke werk kunnen worden opgevat als Hamas-propaganda (wat dus ontkend wordt), maakt dat van hem een legitiem doelwit voor het Israëlische leger om te ‘elimineren’?
Het is een terugkerende vraag tijdens conflicten: kunnen er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat journalisten worden getroffen? De NATO vond van wel toen zij op 23 april 1999 het hoofdkwartier van het Servische tv-station RTS in Belgrado bombardeerde. Zestien RTS-werknemers kwamen om het leven. Volgens de NATO zond RTS Servische propaganda uit. Maar Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties spraken van een oorlogsmisdaad. Journalisten en andere mediawerkers zijn burgers en zijn geen legitieme doelwitten.
Enkele uren na de aanval kwam RTS weer in de lucht en werd de programmering hervat. Het was dus niet gelukt de zender het zwijgen op te leggen. Later verklaarden NATO-woordvoerders aan Amnesty International dat het doel van het bombardement was het moreel van de Servische bevolking en strijdkrachten te ondermijnen.
In de oorlog in Oekraïne werd Rusland er verschillende keren van beschuldigd hotels te bombarderen waarvan bekend was dat er buitenlandse journalisten verbleven. Doel zou zijn journalisten te intimideren en te ontmoedigen te berichten over het conflict. In augustus werd een hotel in de Oekraïense stad Kramatorsk aangevallen waar een ploeg van persbureau Reuters verbleef. Hierbij vielen één dode en twee gewonden onder het Reuters personeel.
Geen oorlog of gewapend conflict zonder journalisten als dodelijke slachtoffers: de prijs om de buitenwereld te informeren is vaak angstaanjagend hoog. Maar Gaza slaat alles. Volgens een rapport van de Amerikaanse Brown Universiteit zijn er in Gaza meer journalisten gedood sinds 7 oktober 2023 dan in de Amerikaanse burgeroorlog, de twee wereldoorlogen, de oorlogen in Zuid-Oost Azië (Korea, Vietnam, Cambodia), Joegoslavië en Afghanistan samen.
Volgens het Committeer to Protect Journalists is er in Gaza sprake van systematische aanvallen op journalisten en mediaorganisaties. Israël laat geen buitenlandse journalisten toe tot Gaza en al het nieuws uit de belegerde enclave wordt verzorgd door lokale Palestijnse journalisten. Ook de beelden die de NOS, BBC en CNN laten zien worden gefilmd door lokale cameralieden. De berichtgeving door Palestijnse (burger-) journalisten staat vaak haaks op de officiële versie van het Israëlische leger. Zo ontkrachtten videobeelden van het incident waarbij vijftien hulpverleners om het leven kwamen, het officiële verhaal dat de hulpverleners niet als zodanig herkend konden worden. Ook reden ze niet met gedoofde lichten maar hadden juist zwaailichten aan en ze vormden geen enkel gevaar voor de Israëlische militairen.
Het Israëlisch geweld is in toenemende mate buitenproportioneel. Bij de poging om Hassan Islayh uit te schakelen kwamen twee andere journalisten en een minderjarige man, die in de tent lagen te slapen, om het leven. Journalist Hilmi Faqaawi verbrandde levend en was niet meer te redden. Journalist Ahmed Mansour bezweek later aan zijn brandwonden. Een aantal andere journalisten, waaronder medewerkers van de BBC en Russia Today, raakten gewond door rondvliegende scherven.
De gerichte aanval vond plaats op het tentenkamp waar lokale journalisten al sinds het begin van de oorlog gebruik van maken om te werken en te slapen. Het is opgezet naast het Nasser Ziekenhuis en de tenten zijn duidelijk gemarkeerd als plek waar zich journalisten bevinden. Maar in Gaza biedt het opschrift Press, evenmin als de schervenvesten, veiligheid.
Een van de journalisten die gewond raakte in de aanval schreef later dat hij in het vervolg de mediatent zal mijden: te gevaarlijk. ‘Thuis zitten is ook geen optie. Mensen kunnen zich niet voorstellen wat wij hier meemaken. We zijn niet van staal. Van binnen ben ik kapot, maar ik ga door met m’n verslaggeverswerk. Al was het alleen maar om de nagedachtenis van mijn collega’s te eren.’
Dit artikel werd op 14 april 2025 geplaatst door de Leeuwarder Couranten op 16 april in het Dagblad van het Noorden
In oktober zette het Israëlische leger Al Jazeera-verslaggever Hossam Shabat (23), samen met vijf andere journalisten in Gaza, op een dodenlijst, een hitlist. Volgens Israël zouden de zes in dienst zijn van Hamas of van de Islamitische Jihad. Al Jazeera en de betrokken journalisten zelf ontkenden de beschuldiging in alle toonaarden. De door Israëlische media gepubliceerde bewijsstukken, lijsten met de namen van de ‘terroristen’, zouden nep zijn en gefabriceerd.
Hossam had het gevoel dat de jacht op hem en zijn collega’s was geopend. Op sociale media beschuldigde hij Israël ervan Palestijnse journalisten te willen uitschakelen om een media blackout te creëren. Er kwamen campagnes op gang: #JournalismIsNotACrime. Mag de buitenwereld niet weten wat Israël in Gaza aanricht? Buitenlandse journalisten worden al sinds het begin van de oorlog door Israël geweerd. Praktisch al het nieuws dat naar buiten komt is afkomstig van lokale Palestijnse journalisten.
Volgens het in New York gevestigde Committee for the Protection of Journalists (CPJ), dat consciëntieus onderzoek doet naar alle gevallen van gedode journalisten, zijn de afgelopen anderhalf jaar, minstens 170 Palestijnse journalisten en mediamedewerkers in Gaza om het leven gekomen. De Palestijnse journalistenvakbond telt 208 dodelijke slachtoffers.
Behalve Hossam Shabat werd vorige week ook Mohammed Mansour (29) gedood. Mohammed, correspondent voor Palestine Today en de Japanse krant Asahi Shimbun, kwam samen met zijn echtgenote en zoontje om het leven, toen hun huis in Khan Younis in een gericht luchtbombardement met de grond gelijk werd gemaakt.
CPJ-directeur Jodie Ginsburg noemt het liquideren van de journalisten Hossam Shabat en Mohammed Mansour ‘deel van een verontrustend patroon’. ‘Ook in eerdere conflicten heeft Israël journalisten als terroristen bestempeld. Nooit werd daar enig geloofwaardig bewijs voor geleverd. We zijn bezorgd dat het een excuus is om ook in de toekomst journalisten aan te vallen. We hebben goed gekeken naar de documenten die volgens Israël bewijzen dat de journalisten betrokken zijn bij terrorisme. Ze zien er helemaal niet geloofwaardig uit. Maar zelfs al zouden ze wel authentiek zijn, dan nog bewijzen ze niet dat deze individuen actieve strijders zijn. En dat is de enige legitieme reden om hen te doden. Journalisten zijn burgers en mogen niet gericht worden aangevallen. Als dat wel gebeurt gaat het om een oorlogsmisdaad.’
Hossam Shabat is de zevende Al Jazeera journalist die in de Gaza-oorlog om het leven is gebracht. Daarnaast werden een aantal journalisten en cameramensen ernstig gewond. Er is tussen Israël en Al Jazeera een smerige, ongelijke strijd gaande. De Qatari nieuwszender brengt vaak nieuws en beelden naar buiten vanuit Gaza, die haaks staan op het officiële Israëlische discours. Als antwoord worden gevechtsvliegtuigen, drones en machinegeweren ingezet om de onwelgevallige journalistiek het zwijgen op te leggen. Al Jazeera is de enige internationale nieuwszender die, sinds het begin van de oorlog, vanuit Gaza is blijven opereren.
Onder de gewonde Al Jazeera-medewerkers is cameraman Fadi al Wahidi, die in oktober in Jabalya, in het noorden van Gaza, bij een droneaanval in zijn nek werd geraakt. Maandenlang verkeerde Al Wahidi in uiterst kritieke toestand. Hij was deels verlamd en had hevige pijn. Ondanks aandringen van de VN en humanitaire organisaties weigerde Israël vier maanden lang toestemming te geven voor zijn evacuatie naar het buitenland, waar hij beter medisch behandeld zou kunnen worden. Fadi’s moeder ging tevergeefs in hongerstaking om het vertrek van haar zoon af te dwingen en daarmee zijn leven te redden. Pas in februari, nadat het staakt-het-vuren van kracht werd, kon Fadi ten langen leste naar een ziekenhuis in Egypte worden gebracht.
Bij dezelfde droneaanval wist journalist Anas al-Sharif ternauwernood te ontkomen. Anas staat ook op de Israëlische dodenlijst. Net als Hossam is Anas werkzaam voor Al Jazeera in het noorden van de Gazastrook. In het begin van de oorlog werd het huis van zijn familie in Jabalya gebombardeerd, waarbij zijn vader werd gedood. Ondanks dat hij zich als geen ander bewust is van de risico’s gaat hij door met z’n verslaggeverswerk vanuit het meest gevaarlijke deel van Gaza.
‘Gisteren hebben we Hossam naar zijn laatste rustplaats gedragen,’ schrijft Anas op X over de begrafenis van zijn vriend en collega. Vrij vertaald: ‘Ik herinner me dat je schreeuwde naar de wereld, totdat je stem schor werd. Vandaag roep en schreeuw ik uit alle macht: wereld, waar ben je? Waar zijn jullie? Verwachten jullie nu echt dat we lijkwaden verdienen omdat we de stem van ons volk en van ons land willen zijn? Onze enige zonde is dat we hetzelfde pad bewandelen als onze kameraden. We dragen het schild van de journalistiek dat ons niet beschermde tegen de arrogantie en de wreedheid van Israël. Wij zijn allemaal zogenaamd legitieme doelwitten. Vandaag heeft Israël Hossam gedood en daarmee de dood van ons allemaal goedgekeurd. De bezetting liet ons geen keuze dan het nieuws te verspreiden totdat we zelf het nieuws werden. Worden wij morgen in onze lijkwaden op onze schouders gedragen? En blijft de wereld zwijgen?’
Enkele uren voor zijn dood zond Hossam Shabat zijn laatste artikel vanuit Beit Hanoun naar nieuwswebsite News Drop Site. ‘De nacht is donker en vreemd stil. Iedereen is bezorgd in slaap gevallen. Maar de rust wordt spoedig wreed verstoord. Er klinken luide kreten als de bommen beginnen te vallen. Er klinkt gejammer bij de buren. Israël is opnieuw met een militair offensief begonnen. In Beit Hanoun breekt paniek uit. Ik hoor kreten van wanhoop. Bommen vallen met oorverdovend geraas. Dit is nog maar het begin. Hele families worden gedood. De projectielen blijven maar op ons neer regenen. Onophoudelijk. Overal is rook, overal vuur en blinde doodsangst.’
In december, toen het Israëlische leger, vijf journalisten dodelijk had getroffen in hun auto, vroeg de redacteur van News Drop Site Hossam hoe het met hem ging. ‘Onze job is alleen maar om dood te gaan,’ antwoordde hij mismoedig. ‘Ik haat de wereld. Niemand doet iets. Ik heb de pest gekregen aan dit werk. Onder journalisten hebben we het er tegenwoordig over: ok, wie is nu aan de beurt? Voor onze families zijn we al dood.’
Er vindt een slachtpartij plaats onder de journalisten in Gaza.
Volgens Reporters Without Borders (RSF) staat de macabere teller sinds het begin van de oorlog in oktober inmiddels op 105. In overgrote meerderheid zijn de slachtoffers Palestijnse journalisten, die van binnenuit verslag deden van de luchtbombardementen, beschietingen en grootscheepse verwoestingen.
Ter vergelijking: in Ukraine kwamen sinds 2014 nog geen 20 journalisten om het leven. Conflicten in het Midden-Oosten zijn altijd al levensgevaarlijk geweest voor journalisten. Westerse correspondenten werden ontvoerd en vermoord, Arabische journalisten gevangengezet en erger, maar ‘Gaza’ is exceptioneel. Er is alleen directe berichtgeving van binnenuit. De Palestijnse verslaggevers, de ‘ogen en de oren’ van de wereld, zijn tevens potentiele doelwitten en slachtoffers van het geweld.
Eind maart wijdde NRC een indrukwekkend dossier van meer dan drie pagina’s aan de dood van journalisten in Gaza. Ook organisaties als de International Federation of Journalists, RSF en het Committee for the Protection of Journalistshebben het grote aantal journalistieke slachtoffers uitvoerig gedocumenteerd.
De feiten zijn bekend maar de internationale gemeenschap is angstvallig stil.
Hoe anders was dat toen op 1 april zeven internationale hulpverleners werden gedood bij drie opeenvolgende Israëlische droneaanvallen. Drie Britten, een Australische, een Pool, een Amerikaan en een Palestijn verloren hun leven. De internationale verontwaardiging was groot. Van verschillende kanten werd een onafhankelijk onderzoek geëist. Het Israëlische legeroptreden van eerst schieten en daarna pas vragen stellen werd -terecht- door vriend en vijand scherp bekritiseerd.
Hoe zou de internationale gemeenschap hebben gereageerd als drie Britse, een Australische, Amerikaanse en Poolse journalist op één dag zouden zijn doodgeschoten door het Israëlische leger?
Maar er bevinden zich geen buitenlandse journalisten in Gaza. Israël laat geen media toe tot het gebied, behalve in een paar uitzonderlijke situaties, embedded met het Israëlische leger. Praktisch alle beelden, alle verhalen van de oorlog komen tot ons via Palestijnse journalisten.
In de periode 2011-’14 leerde ik, als directeur van het Doha Center for Media Freedom met een geaffilieerd trainingscentrum in Gaza, veel van hen kennen. Met een arbeidsmarkt die de vaak goed opgeleide jongeren weinig kansen biedt, maar met een overvloed aan nieuws, was journalistiek in Gaza een populair beroep. Ondanks de Israëlisch-Egyptische blokkade konden journalistieke producten -video, foto’s en geschreven tekst- gemakkelijk online geëxporteerd worden naar de Arabische en internationale media. Gaza werd de afgelopen decennia, ondanks en dankzij alle ellende, een onwaarschijnlijke journalistieke hub.
Dat Israël dit ook al voor 7 oktober met lede ogen toezag blijkt onder andere uit de totale verwoesting in mei 2021 van het twaalf verdiepingen tellende Al-Jalaa gebouw in Gaza Stad. In deze torenflat bevonden zich de kantoren van Al Jazeera, het Amerikaanse persbureau AP, de trainingsfaciliteiten van het Doha Center en andere mediaorganisaties. Israëls rechtvaardiging om het gebouw met de grond gelijk te maken was dat de inlichtingendienst van Hamas er zou huizen, maar dit is nooit door onafhankelijke bronnen bevestigd.
Verslag doen uit het oorlogsgebied van Gaza is niet alleen levensgevaarlijk voor de journalisten en hun familieleden, er heerst ook een gevoel van plicht om de wereld te informeren over de verschrikkingen van de oorlog en het vaak slecht begrepen lot van de Palestijnse bevolking in Gaza. “We voelden dat het onze taak was de hele wereld van informatie te voorzien,” zegt Ola Zaanoun, werkzaam voor RSF en een van de weinige journalisten die uit het gebied geëvacueerd kon worden naar Doha.
De offers die voor dat meer dan alleen professionele plichtsgevoel moeten worden gebracht zijn enorm. Ola’s man Adel Zaanoun, correspondent voor AFP en mijn vroegere collega bij het Doha Center, is nog steeds dagelijks aan het werk in Gaza. “Op een dag was er een luchtaanval, heel dichtbij,” vertelde hij. “Verschillende collega’s kwamen daarbij om het leven. Stel je voor dat je je collega’s, je vrienden voor je ogen ziet doodgaan. Stel je voor dat je gewekt wordt door een enorm bombardement, dat je lichaamsdelen alle kanten op ziet vliegen, de tent boven je hoofd instort in en je bedolven wordt door zand en stof..”
Het Israëlische leger heeft mediaorganisaties als AFP geïnformeerd dat de veiligheid van haar journalisten niet kan worden gegarandeerd. Dat is dan nog een vriendelijke versie van de communicatie tussen de Palestijnse journalisten ter plekke en het leger. In november kreeg Al Jazeera journalist Anas Sherif verschillende telefoontjes van Israëlische officieren met de aanzegging dat hij direct moest ophouden met zijn verslaggeving uit het noorden van Gaza. Sherif meldde de dreigementen aan zijn werkgevers aldus het Committee for the Protection of Journalists. Het kon niet voorkomen dat het ouderlijk huis van Sherif in Jabalia enkele weken later getroffen werd door een luchtbombardement, waarbij zijn vader om het leven kwam.
In sommige gevallen wordt de vrees familieleden te verliezen en de dagelijkse druk van de oorlog sommige journalisten te veel. Een persfotograaf die dringend Gaza uit wilde om op adem te komen en in december een beroep deed op het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken om hem te helpen Gaza te verlaten, kreeg nul op rekest. Dit ondanks het feit dat hij directe familieleden in Nederland heeft en de NVJ het ministerie over zijn zaak uitvoerig informeerde.
Zolang bondgenoten van Israël, zoals Nederland, niet kunnen bewerkstelligen dat Israël zich aan zijn internationale plicht houdt om journalisten te beschermen, zouden in ieder geval collega’s die geëvacueerd willen worden, geholpen moeten worden. Nederland speelt een actieve rol in de Global Media Freedom Coalition, een groep van 50 lidstaten die zeggen op te komen voor persvrijheid, wereldwijd. Na meer dan een half jaar verlies en pijn van de journalisten in Gaza is het tijd dat de goedbetaalde diplomaten en politici wakker worden.
De statistieken zijn schokkend: elke twee dagen gemiddeld minstens één gedode journalist. Terwijl ik dit stukje tik zie ik opnieuw een alarmerend bericht. Journalist Bayan Abusultan, met meer dan 221.000 volgers op Instagram, is spoorloos verdwenen. Meer dan een week is ze niet meer gesignaleerd. Het laatst was ze gezien op 19 maart, gearresteerd door de Israëlische troepen tijdens de belegering van het Al-Shifa ziekenhuis. RSF krijgt geen antwoord op de vraag aan de Israëli’s om licht te werpen op Bayan’s verblijfplaats.
Toen ik dit bericht las was ik eerlijk gezegd bang dat Bayan’s naam toegevoegd zou worden aan de lange lijst van gedode journalisten. Tot 29 maart. Bayan laat van haar horen met een tweet bestaande uit twee woorden: I survived. Ik haal opgelucht adem. Maar de volgende dag lees ik weer een bericht van haar op sociale media. Ze was erbij toen haar ouders haar broer en ‘hun enige zoon in hun armen sloten en toekeken toen hij overleed’.
Goed nieuws uit Gaza laat voorlopig nog wel even op zich wachten, ook voor degenen die het overleven.
Bij een Israëlische luchtaanval op een Strandcafé in Gaza Stad kwamen minstens 33 mensen om het leven en vielen zo’n 50 gewonden. Het café is populair bij journalisten, kunstenaars en activisten. De bekende journalist en fotograaf Ismail Abu Hatab (32) kwam om het leven. Journalist en sociale media influencer Bayan Abusultan, met inmiddels 243.000 volgers op Instagram, was ook in het café tijdens de Israëlische luchtaanval. Ze overleefde het bombardement miraculeus en raakte licht gewond. Op internet gingen foto’s viraal van een bebloede, glimlachende Bayan, die verzorgd wordt door een groep vrouwen.
Bayan wordt na het bombardement geholpen door een groep vrouwen. Het is Israël niet gelukt haar te vermoorden.
In De oorlog van gisteren neemt Jan Keulen ons mee naar de tijd dat hij correspondent was in Beiroet, tijdens de Libanese burgeroorlog. We leren een ongelovige priester kennen, een straatvechter die zich verhuurt aan verschillende strijdgroepen, politiek activisten die blijven volhouden, spionnen die worden ontmaskerd en ballingen die steeds opnieuw moeten vluchten. Na vijf jaar Beiroet vertrekt Keulen naar Caïro. In de jaren negentig verslaat hij vanuit Amman onder andere het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Al die tijd blijven de demonen van de Libanese burgeroorlog hem achtervolgen.
Jaren later krijgt Keulen in Qatar als directeur van het Doha Centre for Media Freedom te maken met een wankelmoedige lakei, een slimme sjeik en een dichter die gevangen wordt gezet. Na bijna drie jaar wordt hem een andere baan aangeboden; veel Qatari vinden het centrum en zijn directeur een pain in the ass. ‘Ik val stil, ben perplex en ik stamel dat ik geen ander werk in Qatar ambieer. Het enige wat mij interesseert is de journalistiek en persvrijheid in de Arabische wereld.’
Voor journalistiek die ertoe doet moet altijd een prijs worden betaald. Jan Keulen ervoer dat aan den lijve, vanaf het moment dat hij als beginnend journalist in 1979 door Spanje tot persona non grata werd verklaard. Collega-journalisten werden ontvoerd, ontslagen, gevangengezet, gemarteld en zelfs gedood. Zelf kampte Keulen met trauma’s en een burn-out, en hij werd beschuldigd van antisemitisme.
Jan Keulen (1950) woonde langdurig in de Arabische wereld. Hij was correspondent in Beiroet en werkte later als journalist in Caïro en Amman voor de Volkskrant, De Standaard en nieuwsrubrieken van de vara-radio, kro en nos. De afgelopen twintig jaar was Keulen vaak in het Midden-Oosten als docent journalistiek en werkzaam voor persvrijheidsorganisaties. Van 2011 tot en met 2014 woonde en werkte hij in Qatar.
‘Elke oorlog is weer anders, en toch lijken ze op elkaar. Er zijn vreselijke dagen die worden overtroffen door nog vreselijker dagen. Als ik de foto’s zie van de oorlogsvluchtelingen en de mannen, vrouwen en kinderen die in de donkere tunnels van Cartagena schuilden, moet ik aan de duizenden denken die in de metrostations van Kyiv en Charkov bivakkeren. En ik moet aan Beiroet in 1982 denken, toen ik zelf geregeld in een schuilkelder zat, diep onder een flatgebouw. Beelden komen terug van huilende kinderen in de grote kelder, met boven onze hoofden een straat die bezaaid lag met gruis, glas en brokstukken van kapotgeschoten huizen.
De afgelopen veertig jaar zocht ik nooit doelbewust een oorlog op. Het was eerder dat de oorlog mij opzocht.’
Journalisten en media spelen een cruciale rol in tijden van crises. Betrouwbare en precieze informatie is van levensbelang voor de getroffen bevolking. Bij een zware aardbeving, zoals die van 8 september in Marokko, staat het leven van de getroffenen op z’n kop. Sommigen hebben alles verloren. Er is onzekerheid, verwarring, paniek.
Er zijn reddingswerkers nodig die eerste hulp kunnen verlenen. Er is behoefte aan voedsel, medicijnen en dekens voor de overlevenden die de nacht op straat doorbrengen. Maar even nodig is het tegengaan van fake news en geruchten. Duidelijke informatie is het onontbeerlijke tegengif voor de knagende onzekerheid, voor de eerste antwoorden op de vele vragen die onvermijdelijk worden gesteld als het noodlot toeslaat. En na de eerste vragen komen de vragen over de hulpverlening en de reactie van de autoriteiten. Hadden de gevolgen van de aardbeving minder rampzalig kunnen zijn als anders gehandeld was? Lag er een rampenplan klaar? Hoe gaat het straks met de wederopbouw?
Toen op vrijdagavond 8 september centraal-Marokko getroffen werd door een aardbeving was direct duidelijk dat er sprake was van een enorme ramp. Voor veel mensenlevens werd gevreesd.
Uit de hele wereld kwamen boodschappen van ontsteltenis, medeleven en solidariteit. Premier Rutte liet weten dat ‘zijn gedachten bij de slachtoffers en nabestaanden’ waren. Hij zei ook dat een team Nederlandse reddingwerkers klaarstond om hulp te bieden, net zoals dat ook bij de aardbeving in Turkije in februari was gebeurd. Macron, Biden en andere regeringsleiders lieten soortgelijke reacties horen.
Ondertussen bleef het stil in Rabat en in Frankrijk, waar op het moment van de ramp koning Mohammed VI zich in een van zijn kapitale buitenhuizen bevond. De koning heeft een sjieke herenwoning in hartje Parijs en bezit een kasteel in Betz, in het noorden van Frankrijk.
Pas 18 uur nadat het nieuws over de aardbeving bekend was liet de koning van zich horen. Of liever gezegd: hij liet zich zien in Rabat op een bijeenkomst met zijn regering, generaals en andere hoge functionarissen. De televisie zond stomme beelden uit van de door de koning voorgezeten vergadering. Met plechtige stem werd een communiqué voorgelezen waarin zijne majesteit liet weten ‘zijn zeer hoge instructies’ te hebben gegeven ‘met het oog op een snelle voortzetting van de hulpacties ter plaatse’.
Zonder een sein van de almachtige koning gebeurt er niets in Marokko en het is een protocollaire doodzonde voor de premier, kabinetsleden of andere hoogwaardigheidsbekleders om het rampgebied te bezoeken voordat de vorst zich daar heeft laten zien.
Dat gebeurde vier dagen later toen de koning een bezoek bracht aan het universitair ziekenhuis van Marrakech. Het was een bezoek van amper twee uur waarvoor het luchtruim boven Marrakech werd afgesloten en de wegen rond het ziekenhuis provisorisch werden opgeknapt. Het waren gênante details -temidden van de rampspoed en in de wetenschap dat nog lang niet alle lijken zijn geborgen- waarvan verschillende internationale media melding maakten.
Marokkaanse media daarentegen putten zich uit in loftuitingen voor de vorst die in Marrakech zelfs bloed had gedoneerd. Een kniesoor die erover valt dat de koning zelf niet erg gezond is en diverse medicamenten slikt. De koning kuste het voorhoofd van een gewond jongetje en werd met aanhoudend applaus begroet door het ziekenhuispersoneel. “De Marokkanen en hun koning: die bijzondere eenheid die Frankrijk maar niet begrijpt,” kopte de officieuze nieuwssite Le360.
Het onbegrip bij de buitenwereld over de autocratische bestuursstijl het land, de rol van de puissant rijke koning die een groot deel van zijn tijd buiten zijn koninkrijk pleegt door te brengen en over het maar mondjesmaat accepteren van buitenlandse hulp, wordt in Marokko beantwoord met irritatie en woede. Tenminste bij het “officiële” Marokko, dat banden heeft met het regime.
De officiële Marokkaanse journalistenvakbond SNMP betichtte deze week bijvoorbeeld Al Jazeera en de Franse media van “leugens” en “foute informatie”. De al even officiële Nationale Raad voor de Media (CNP) beschuldigde “bepaalde buitenlandse media” ervan heimwee te hebben naar het koloniale verleden en een vertekend beeld te geven van de reddingsoperaties.
Vooral Frankrijk en de Franse media moeten het ontgelden. Je kunt geen Marokkaanse nieuwssite aanklikken of krant openslaan of het oude koloniale moederland krijgt ervanlangs. De Franse berichtgeving wordt kortzichtig, slecht-geïnformeerd en beledigend genoemd. Een niet erg vleiende cartoon, in de Franse krant Libération, waarop de koning te zien is in zijn paleis in Frankrijk en zegt “persoonlijk geen aardbeving te hebben gevoeld”, zou collectief in het verkeerde keelgat zijn geschoten.
De haast hysterische reacties op de kritische berichtgeving in de Franse media, die uiteraard ook getriggerd werd door vragen over de Marokkaanse weigering Franse reddingswerkers te accepteren, zegt meer over de politieke crisis tussen Frankrijk en Marokko dan over de stand van de Franse (en internationale) journalistiek.
De hysterie nam nog toe toen de Franse president Macron zich op 12 september via X voorheen Twitter met een persoonlijke boodschap tot het Marokkaanse volk richtte. In de boodschap betuigde hij nog eens zijn diepe medeleven, maar stelde ook heel duidelijk dat het aan de koning en zijn regering was om de internationale hulp naar eigen soeverein goeddunken te organiseren.
Het twitter-toespraakje van Macron, bedoeld om de spanning te verminderen, gooide olie op het vuur. In de krant l’Opinion heette het in een verontwaardigd commentaar: Macron: Marokko is groter dan jij! Hoe durfde Macron dit te doen terwijl het Marokkaanse volk eendrachtig het hoofd bood aan de gevolgen van de aardbeving? De website Morocco World News publiceerde een vlammend artikel met als titel: Alleen de koning kan zijn volk toespreken: Marokkanen zetten Macron op zijn plaats. In het artikel wordt Macron stom en impulsief genoemd. Een andere krant vergeleek hem met een verwend kind.
Besef goed: de golf van kritiek op de internationale media en met name op Frankrijk komt van media die direct of indirect door de Marokkaanse autoriteiten worden gecontroleerd. Dezelfde media hebben tot dusver geen woord gespendeerd aan eventuele tekortkomingen in de hulpverlening, aan het feit dat er nog steeds doden onder het puin liggen en dorpen niet zijn bereikt. De reddingsoperaties verlopen, volgens de Marokkaanse pers, allemaal even efficiënt, goed gecoördineerd en onder de wijze instructies van zijne majesteit.
Als je echt wilt weten wat er gaande is ben je aangewezen op een aantal internationale nieuwskanalen. Ook via sociale media zijn snippers informatie te vinden, vooral van Marokkanen in het buitenland die het nieuws van familie en vrienden doorgeven.
De aardbeving in Haouz had als neveneffect dat plotseling de aandacht van de wereld op Marokko was gericht. Daarbij kwamen het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en het archaïsche monarchale systeem onbarmhartig in de schijnwerpers te staan.
Dat Marokko abominabel scoort op het gebied van persvrijheid was al eerder bekend. In 2022 stond het land op de 144ste plaats in de ranglijst van Reporters Without Borders (RSF). Een aantal van Marokko’s meest bekwame en kritische journalisten zit jarenlange gevangenisstraffen uit na oneerlijke processen.
Het gebrek aan openheid wreekt zich in rampzalige situaties zoals een dodelijke aardbeving. Persvrijheid is geen luxe of een louter westers concept, laat staan een koloniale perversiteit. Onafhankelijke media die vrijelijk kunnen opereren zijn een levensnoodzaak.
Het bericht greep mij een jaar geleden bij de keel: de Palestijns-Amerikaanse journalist Shireen Abu Akleh was doodgeschoten. Ze was een sympathieke collega uit Doha met een aanstekelijke lach, een vertrouwd gezicht op nieuwszender Al Jazeera en de meest geliefde en prominente correspondent in de Palestijnse gebieden.
Er stond met grote letters ‘PRESS’ op de voor- en achterkant van haar kogelwerend vest en op haar helm. Maar daar had de scherpschutter geen boodschap aan.
‘In het harnas gestorven’, wordt gezegd als iemand bij de uitoefening van zijn vak overlijdt. Dat klinkt het geval van Shireen extra cynisch. De Israëlische militair wist precies de plek in haar achterhoofd te raken tussen haar helm en scherfvest. Ze was op slag dood.
Het was 11 mei 2022, ’s ochtends vroeg. Het team van Al Jazeera was in het vluchtelingenkamp van Jenin om een inval van het Israëlische leger te verslaan. Er was een schotenwisseling geweest tussen de Israëlische militairen en Palestijnse militanten in een ander deel van het kamp. Plotseling worden de journalisten van Al Jazeera beschoten. Verslaggever Ali Al-Samoudi wordt geraakt in zijn schouder. Het team probeert dekking te zoeken, maar voor Abu Akleh is het te laat. Ze wordt geraakt als een tweede serie schoten wordt afgevuurd.
Weinig incidenten waarbij journalisten omkwamen zijn zo precies onderzocht en gedocumenteerd als de dood van Shireen Abu Akleh. Misschien is dat logisch. Ze was tenslotte in het Midden-Oosten een journalistieke grootheid. Maar het komt ook door de evident lakse en ongeloofwaardige manier waarop de Israëlische autoriteiten met haar gewelddadige dood omgingen.
“Abu Akleh is waarschijnlijk getroffen door Palestijnse terroristen die wild om zich heen schoten”, verklaarde het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken in eerste instantie op sociale media. Het ministerie voegde een filmpje toe dat, zo bleek later, op een heel andere locatie was opgenomen. Ook premier Naftali Bennett zei direct na Abu Akleh’s dood dat er een ‘aanzienlijke kans’ was dat gewapende Palestijnen verantwoordelijk waren.
Het in de Verenigde Staten gevestigde Committee for the Protection of Journalists dringt in een afgelopen dinsdag verschenen rapport met klem aan op een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Abu Akleh. Ook eerdere dodelijke incidenten, zoals het in 2018 doodschieten van fotojournalisten Ahmed Abu Hussein en Yasser Murtaja tijdens demonstraties bij het afscheidingshek in Gaza, zouden ‘onafhankelijk, transparant en strafrechtelijk’ moeten worden onderzocht.
Kort na de beschieting van het Al Jazeera-team draaide Israël bij. Nadat onderzoek van The New York Times, The Washington Post en onderzoekscollectief Bellingcat haarfijn had aangetoond dat een Israëlische militair het fatale schot had afgevuurd, had ontkennen weinig zin meer. Onderzoek van de CNN en van de in Londen gevestigde Forensic Architecture ging nog een stapje verder en concludeerden dat de schutter met opzet heeft geprobeerd Abu Akleh te doden. Ook Al Jazeera en Shireen’s familieleden en vrienden zijn ervan overtuigd: ze werd het zwijgen opgelegd omdat ze de Palestijnen een stem gaf.
De CPJ constateert in het rapport dat sprake is een ‘dodelijk patroon’. Deadly Patternis ook de titel van het rapport, over de wijze waarop Israël omgaat met gedode verslaggevers. Het gaat om twintig slachtoffers sinds 2001. Niemand is ooit verantwoordelijk gehouden, laat staan gestraft.
Dertien van de twintig journalisten waren, op het moment dat ze werden doodgeschoten, duidelijk te herkennen als journalisten met ‘PRESS’ op hun kleding. Dat gold bijvoorbeeld ook voor Reuters cameraman Fadel Shana, die ook nog eens naast een auto met ‘TV’ erop geschilderd stond, toen hij in 2008 werd neergeschoten.
Het feit dat niemand verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van journalisten in de bezette gebieden, heeft ertoe geleid dat verslaggevers – lokale zowel als buitenlandse – in een steeds gevaarlijker werkveld actief moeten zijn.
Guillaume Lavallée, voorzitter van de Foreign Press Association in Israël, zegt in het CPJ-rapport dat veel journalisten bang zijn: “Als een journalist met een Amerikaans paspoort gedood kan worden zonder juridische consequenties, dan zou dat hen in de toekomst ook kunnen overkomen. Het gevoel onbeschermd te zijn is vooral sterk bij onze Palestijnse collega’s. Sommigen van hen zijn zelfs bang dat er expres op hen wordt geschoten.”
Dat is geen rare gedachte. Behalve een Brit en een Italiaan waren de resterende achttien dodelijke slachtoffers allen Palestijns. Een aantal van hen werkte wel voor buitenlandse media en persbureaus. Opvallend is dat geen enkele Israëlische journalist onder de slachtoffers is.
Het CPJ-rapport beschrijft in detail hoe Israël omgaat met de dodelijke incidenten. Onderzoeken zijn ondoorzichtig, willekeurig en duren eindeloos. Bewijsmateriaal en getuigenverklaringen worden terzijde geschoven. Betrokken militairen gaan vrijuit terwijl het onderzoek, dat altijd vertrouwelijk wordt gehouden, nog gaande is. Er worden alternatieve versies van de toedracht verspreid. Fake news dus. En soms worden de getroffen journalisten voor terroristen uitgemaakt.
Wat dat betreft was de onverkwikkelijke gang van zaken rond het onderzoek naar de dood van Shireen Abu Akleh geen uitzondering. Er wordt simpelweg geen verantwoording afgelegd.
Het CPJ-rapport eindigt met een aantal aanbevelingen, de meeste aan het adres van Israël. Er is daarnaast een aantal aanbevelingen voor de internationale gemeenschap. Ze zijn ook van toepassing op Nederland.
CPJ roept bevriende regeringen op Israël te herinneren aan hun internationale plichten rondom mediaveiligheid. Ook moeten die regeringen druk uitoefenen op Israël om mee te werken aan internationale onderzoeken naar de dood van journalisten.
Tot dusver weigert Israel – tot grote frustratie van Shireens familie en bewonderaars – mee te werken aan Amerikaans FBI-onderzoek naar haar dood.
In juli 2019 werd de Global Media Freedom Coalition (GMFC) opgericht, een coalitie van regeringen die beloofden te zullen ijveren voor persvrijheid en de veiligheid van journalisten. “Alle mogelijke middelen” zouden worden ingezet om schendingen van mediavrijheid het hoofd te bieden. 51 landen ondertekenden de global pledge, de plechtige belofte om ook diplomatieke middelen in te zetten voor het nobele doel de persvrijheid overal ter wereld te verdedigen.
Maati Monjib
In 2022 vervulde Nederland, samen met Canada, het voorzitterschap van de coalitie. Op de jaarlijkse conferentie, in februari 2022 in Talinn, hield minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken een vlammend betoog. Vrijheid van meningsuiting is een hoeksteen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, aldus de minister. Hoekstra bepleitte het zoveel mogelijk gebruik maken van ‘de diplomatieke gereedschapskist’ om regeringen verantwoordelijk te stellen als ze persvrijheid schenden.
Op de Filippijnen was de coalitie actief op twitter met een bezorgde tweet over een vermoorde journalist en een positieve tweet over de vrijspraak van Nobelprijswinnaar Maria Ressa. Bij de Britse ambassade vond een receptie plaats met toespraken over persvrijheid.
In Bangladesh, waar de persvrijheid ernstig onder druk staat, hield de Zwitserse ambassadeur een exposé over de persvrijheid in Zwitserland tijdens een door de VN georganiseerd rondetafeldiscussie.
In Mexico, waar 14 journalisten werden vermoord in 2022, organiseerde de coalitie een seminar over het veranderen van de perswet. De Nederlandse ambassade tweette daarover.
In Slowakije hielpen de Canadese en Nederlandse ambassades met het organiseren van een TV-debat over de veiligheid van journalisten.
En dat was dat. Niet echt een overtuigende lijst met successen. Maar wie weet. Je hebt ook nog geheime diplomatie. Misschien dat hier en daar ook nog wat stille diplomatie werd bedreven. We zullen het nooit weten.
Zou de Nederlandse ambassade of een van de diplomatieke vertegenwoordigingen van andere GMFC-lidstaten vorige week in het geweer zijn gekomen voor de Marokkaanse journalist en mensenrechtenactivist Maati Monjib? Of voor een van de
Marokkaanse journalisten die na een schertsproces lange gevangenisstraffen uitzitten?
Monjib kondigde aan in hongerstaking te gaan nadat hij ontslagen werd als docent aan een universiteit in Rabat. Hij is al jarenlang het slachtoffer van politieke repressie, heeft een uitreisverbod en er loopt een proces tegen hem wegens het “witwassen van fondsen”. Het Europees Parlement en verschillende internationale mensenrechtenorganisaties hebben kritiek geleverd op de jarenlange “justitiële intimidatie” van Monjib.
De maatregel om Monjib te ontslaan kwam kort nadat hij en een groep andere Marokkaanse mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten een collectief vormden dat in België een civiele rechtszaak wil aanspannen tegen een aantal Europarlementariërs die ervan worden verdacht Marokkaanse steekpenningen te hebben aangenomen. Daardoor werd telkenmale verhinderd dat de belabberde situatie op het gebied van mensenrechten en persvrijheid in het Europees Parlement zelfs maar ter sprake gebracht kon worden, laat staan veroordeeld.
Pas na de onthullingen van het Qatargate-netwerk, waarbij ook Marokko nauw betrokken bleek, nam het Europarlement op 19 januari een kritische tekst aan over “de situatie van journalisten in Marokko”. De journalisten Maati Monjib, Omar Radi, Taoufic Bouachrine en Sulaiman Raissouni worden met name genoemd. Radi, een onderzoeksjournalist die berichtte over corruptie in de hoogste politieke kringen en Bouachrine en Raissouni, verbonden aan een populair dagblad dat veel kritiek leverde op de regering, zitten beide lange gevangenisstraffen uit. In de verklaring van het Europarlement wordt er fijntjes aan herinnerd dat die straffen werden opgelegd na processen die aan alle kanten rammelden.
De Nijmeegse arabist en Marokko-deskundige Jan Hoogland herinnerde er vorige week aan dat Maati Monjib jarenlang samenwerkte met de Nederlandse NGO Free Press Unlimited (FPU) bij het opleiden van Marokkaanse onderzoeksjournalisten. Hoogland kan het weten want hij was tussen 2009 en 2015 directeur van het NIMAR, het Nederlands Instituut in Marokko. Het programma voor de onderzoeksjournalisten werd uitgevoerd door Press Now, de organisatorische voorganger van FPU, en gefinancierd door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Kan Monjib nu ook rekenen op steun van dat ministerie of van de Nederlandse ambassade in Marokko, vroeg Hoogland zich af.
Het was wellicht een retorische vraag. Nederland en Marokko hebben immers een deal gesloten, in het officiële jargon ‘actieplan’ geheten. In dit Marokkaans-Nederlandse document, dat al in juli 2021 door beide landen werd getekend maar tot eind november 2022 geheimgehouden, staat dat beide landen zich niet zullen mengen in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Den Haag zal melden bij de Marokkaanse autoriteiten als een Nederlandse NGO activiteiten in het land wil opzetten.
Voor Nederland zijn de belangrijkste onderdelen van de deal de samenwerking en coördinatie op het gebied van migratie en terrorismebestrijding. Er staan ook paragrafen in over onder andere sociale zekerheid, handel, klimaat en cultuur. Wat opvallend ontbreekt zijn termen als mensenrechten en persvrijheid.
Inmiddels is de Marokkaans-Nederlandse deal van verschillende kanten en op een groot aantal onderdelen bekritiseerd. Bottomline bij dit alles is natuurlijk de vraag of je wel moet willen samenwerken met autocratisch regimes zoals het Marokkaanse. Die vraag is des te meer prangend als we inzoomen op het thema persvrijheid.
Op maandag 19 juli 2021, elf dagen na ondertekening van het actieplan, werd journalist Omar Radi tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld wegen ‘verkrachting en spionage’. Human Rights Watch en andere mensenrechtenorganisaties hebben vernietigende kritiek geleverd op de procesgang en op de bewijsgronden voor deze zware straf. Let wel: Omar Radi, ooit ook deelnemer aan het programma van Press Now voor onderzoekjournalisten, werd ervan beschuldigd een Nederlandse spion te zijn.
Kamerleden Piri (PvdA) en Van der Lee (GroenLinks) stelden in februari Kamervragen over de inspanningen van Buitenlandse Zaken “om de aantijging te ontkrachten dat Radi een spion van Nederland zou zijn”. Hoekstra’s antwoord is ontluisterend. “Nederland heeft de ontwikkelingen in het proces van Omar Radi nauwgezet gevolgd. Voorafgaand aan de veroordeling is meermaals navraag gedaan naar de aanklacht en, na de veroordeling, ook naar het vonnis.”
Die navraag leverde kennelijk niets op. In de Marokkaanse media, die grotendeels door de overheid worden gecontroleerd, werd Radi al maandenlang gedemoniseerd als seksueel delinquent en Nederlands spion. Maar de ambassade hulde zich publiekelijk in stilzwijgen. Als enig wapenfeit kon Hoekstra aan de Kamerleden melden dat haast drie maanden na het vonnis Nederland “inzage kreeg in een werkvertaling van het vonnis”. Inzage. Een werkvertaling. En daarbij gaf Hoekstra aan teleurgesteld te zijn “daar waar het de aanklacht voor spionage voor Nederland betreft”.
Teleurgesteld, het zal, maar geen woord over het schertsproces. Geen woord over de tientallen journalisten en mensenrechtenactivisten die in Marokkaanse cellen zitten. De global pledge om de diplomatieke gereedschapskist in te zetten ten faveure van persvrijheid en journalisten in de verdrukking voor het gemak even vergeten. Hoekstra’s linkerhand weet voor het diplomatieke gemak even niet waar de rechterhand mee bezig is. Aan de ene kant miljoenen uitgeven voor conferenties en cocktailparty’s van het Global Media Freedom Coalition, aan de andere kant geen poot uitsteken voor de journalistiek en persvrijheid in Marokko.
Dit artikel werd op 14 maart 2023 gepubliceerd door VILLAMEDIA