Naar Beiroet

‘Zeina’ van de Libanese artiest Balsam Abo Zour

Natuurlijk, de lotgevallen van Edgar in Groningen en Libanon, zijn interessant. Fascinerend, misschien wel. Edgar, vijftiger, kunsthandelaar en hoofdpersoon van ‘Naar Beiroet’ gaat op zoek naar originele kunst die nog verkoopbaar moet zijn ook. Het liefst in Abu Dhabi of Dubai, want daar zit het grote geld. Edgar is enigszins vastgelopen in Groningen. Zowel in zijn huwelijk als professioneel. Als een bevriende arabist hem aanraadt eens naar Libanon te reizen hoeft hij niet lang na te denken en volgt het advies op.

In Libanon vindt Edgar inderdaad de kunst die hij zoekt. Edgar en zijn Libanese collega Fatima, kunstkenner en fotografe op wie hij enigszins verliefd wordt, zijn sprakeloos als ze geconfronteerd worden met het werk van de jonge Balsam Aridi. “Wat apart, wat bijzonder! Edgar zag meteen dat dit werk was dat hij wilde hebben voor zijn galerie. Wonderlijke voorstellingen van menselijke en dierlijke wezens door elkaar. Omstrengeld in elkaar. Kleuren die alsof er ergens water op gelekt was door elkaar liepen. Luchtbellen. Geslachtsdelen. Open vulva’s. Bloedrood en zwart…”

Behalve met kunst wordt Edgar in Libanon ook geconfronteerd met de oorlog. In Gaza bombardeert Israël erop los. Edgar wordt het zo nu en dan te veel. “Waar zijn die Israëli’s mee bezig,” laat Gerrit Brand hem uitroepen. “Dit is puur een wraakactie. Israël heeft maar één doel, zegt Fatima, alle Palestijnen het land uitjagen. Ze leggen Gaza in puin, vernietigen huizen en gebouwen en vermoorden de mensen.”

In het Noord-Libanese Baalbek komt de strijd tussen Israël en Hezbollah heel dichtbij. Een Hezbollah-lid laat Edgar het resultaat zien van een Israëlisch bombardement. “Dit is dus wat Israëlische raketten aanrichten, zei hij. Er zijn hier eergisteren tien doden gevallen. Vader. Moeder, een grootvader, kinderen, een baby. Ze stonden voor de puinhopen. Er hing een vreemde geur boven de ravage.” De Israëli’s hadden vooraf geen waarschuwing gegeven voor het bombardement.

‘Naar Beiroet’ is een gelaagde roman. Als hoofdpersoon Edgar aankomt in Beiroet en zijn intrek neemt in het Riviėra Hotel, leest hij Das gelobte Land van de Duitse schrijver Erich Maria Remarque. Aan de overeenkomsten tussen de joodse vluchtelingen die moesten vluchten voor het fascisme en de Palestijnse vluchtelingen die uit hun land worden verjaagd, valt niet te ontkomen.

Het thema ‘kantelingen’ komt verschillende keren terug; bij de beschrijving van een abstract schilderij met kantelende vlakken, maar ook als de omwenteling in het hoofd van Edgar. Hij neemt immers afstand van de geijkte Nederlandse vooroordelen over het bevriende Israël dat altijd gelijk heeft en van alle kanten belaagd wordt door Arabische terroristen. Libanon doet het leven en de opvattingen van Edgar kantelen.

Ik mocht op 13 november het eerste exemplaar van ‘Naar Beiroet’ in ontvangst nemen van de schrijver. Tussen ons in op de foto gespreksleider Anton Brand. De boekpresentatie vond plaats in Sociëteit De Harmonie in Groningen.

Er zijn boeken die je in een adem uitleest, maar dat lukte me bij het lezen van ‘Naar Beiroet’ niet. Daarvoor schuurde het verhaal te veel aan tegen de realiteit van mijn eigen geschiedenis, van mijn eigen -soms pijnlijke- Libanese herinneringen. Het waren niet zozeer de lotgevallen van de hoofdpersoon die indruk op mij maakten, diens buitenechtelijke uitstapjes en vlucht uit Groningse verveeldheid. Het was veeleer de Libanese topografie die wordt beschreven, mijn biotoop van weleer, die mij meevoerde langs een soort persoonlijke routekaart.

In ’Naar Beiroet’ wordt veel gereisd. In de eerste plaats van de Groningse Grote Markt naar de Libanese hoofdstad, natuurlijk. Maar eenmaal in Libanon worden Qana, Haris, Bazourieh, Tyrus, Damour, Aley, Abey, Baalbek en andere plaatsen aangedaan. In Beiroet worden onder andere de Avenue du Paris en Raouche genoemd, een wijk waar ik haast zes jaar woonde. Dit was ooit mijn leven, tijdens een oorlog die zijn schaduw nooit heeft afgeworpen. Zeker niet nu opnieuw Beiroet en andere steden worden gebombardeerd door het zuidelijke buurland Israël.

Uit alles blijkt dat Gerrit Brand, getrouwd met de Libanese fotografe Souhaila Sahmarani, het land goed kent. Voor in het boek staat de gebruikelijke disclaimer dat het om een fictief werk gaat en dat namen, personages, plaatsen en gebeurtenissen ontsproten zijn aan de verbeelding van de auteur of fictief gebruikt worden. Dat moge zo zijn, het gaat hier wel om zeer herkenbare fictie.

Daar was Gerrit zich natuurlijk van bewust toen hij mij vroeg het eerste exemplaar van het boek op 13 november in ontvangst te nemen. Ik vond het eervol en spannend en in mijn dankwoord haalde ik een aantal herinneringen op aan Beiroet. Ik waarschuwde dat Beiroet een gevaarlijke stad is. “Je loopt namelijk het gevaar Beiroet, ondanks alles, in je hart te sluiten. Sterker nog: je loopt het gevaar van die stad te gaan houden. O Beiroet, een wereld zonder jou is niet onze wereld, dichtte Nizar Qabbani. En daar herken ik mij in.

Ik hertaalde voor de gelegenheid het gedicht over Beiroet van de grote Syrische schrijver Qabbani, die er lange tijd woonde. Luister naar Majida El Roumi voor de muzikale vertolking van Beirut Sett el Dounia (https://www.youtube.com/watch?v=xd3TlzDsEc4&t=24s)

O Beiroet,

O Heerseres van de Wereld

Wij bekennen voor de ene God,

Dat we jaloers op je waren

Jaloers op je schoonheid

Die ons pijn deed

Wij geven nu wel toe

Dat we je slecht behandelden

En verkeerd begrepen

We hadden geen genade met je

We toonden geen enkele spijt

We staken je met een dolk

In plaats dat we je bloemen gaven

Wij bekennen voor God

De rechtvaardige God

Dat we je pijn deden en uitputten

We staken je in brand

En maakten je aan het huilen

We verveelden je met onze opstanden

O Beiroet

Een wereld zonder jou is niet onze wereld

Wij beseffen nu dat je diep in ons geworteld bent

Wij weten nu wat we je hebben aangedaan

Sta op

Sta op

Sta op

Sta op van onder het puin

Zoals de amandelbloesem in april

Sta op

En schud het verdriet van je af

Sta op

De revolutie wordt geboren in de schoot van verdriet

Sta op van onder het puin

Sta op ter ere van de bossen

Sta op ter ere van de rivieren

Sta op ter ere van de rivieren en de valleien

Sta op ter ere van de mensheid

Sta op, Beiroet

Sta op

De revolutie wordt geboren in de schoot van verdriet

O, Beiroet

O, Beiroet

De vrede die in 1998 niet kwam

Journalist Jan Keulen en diplomaat Nikolaos van Dam schreven bijna dertig jaar geleden De vrede die niet kwam over het conflict tussen Israël en Palestina. Het boek is nu vertaald voor een Arabisch publiek.

Ons boek kwam uit in 1998, het jaar dat de staat Israël zijn vijftigste verjaardag vierde. Maar tussen de jubileumboeken die destijds verschenen was ‘De vrede die niet kwam’ een kritische eend in de bijt. Op een rood omslagbandje stond de tekst ‘Van Dam, 20 jaar diplomaat in het Midden-Oosten: Israël komt bijna overal mee weg’.

Ik had Nikolaos ‘Koos’ van Dam in 1980 in Beiroet leren kennen. Hij was eerste secretaris van de Nederlandse ambassade, ik was correspondent voor onder andere de Volkskrant. Er was in die periode in ons land veel belangstelling voor Libanon. Met name Israëls pogingen de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) in Libanon uit te schakelen, werden op de voet gevolgd. Aan de Libanese kant van de grens met Israël waren achthonderd Nederlandse militairen gelegerd in het kader van de VN-vredesmacht UNIFIL. Ook die jarenlange Nederlandse militaire aanwezigheid vergrootte de belangstelling voor en betrokkenheid bij Libanon.

Koos en ik maakten enkele van de meest dramatische episodes mee van de oorlog: de Israëlische inval in het noordelijke buurland en de opmars tot aan Beiroet, de maandenlange belegering van de westelijke stadshelft en de slachtpartij in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Chatila. In ons boek schreven we over het brute optreden van het Israëlische leger, de oorlogsmisdaden en de fog of war: hoe door mistige en verhullende terminologie de rauwe werkelijkheid aan het zicht wordt onttrokken. Vandaar het rode bandje met de tekst ‘Israël komt bijna overal mee weg’.

Het is inmiddels haast drie decennia geleden dat ‘De vrede die niet kwam’ werd geconcipieerd. Ik bracht een week door bij Koos in Ankara, waar hij ambassadeur was. Het dagenlange interview diende als ruw materiaal voor het boek dat in twee, onderscheidende lettertypes werd gezet. Het interview met Koos vulde ik aan met mijn eigen observaties. Zo werd ‘De vrede die niet kwam’ de weerslag van een intensieve gedachtenuitwisseling tussen de diplomaat en de journalist, die elk vanuit hun specifieke werkterrein het Midden-Oosten probeerden te begrijpen en uitteleggen.

Mijn journalistieke werk in het Beiroet van de jaren tachtig was volledig uitgedraaid op een oorlogscorrespondentschap. Het idee was dat ik tien jaar later, vanuit de Jordaanse hoofdstad Amman, verslag zou kunnen doen van een ontluikende vrede. In 1993 waren de Oslo-akkoorden gesloten tussen Israël en de PLO. Een jaar later sloten Israël en Jordanië vrede. Een nieuw tijdperk was aangebroken. Dat dachten we tenminste.

Ik hield me in die periode intensief bezig met wat in de journalistieke wandeling eufemistisch ‘het vredesproces’ werd genoemd. Als correspondent voor de Volkskrant stak ik frequent de Allenby-brug over om verslag te doen van vooral de Palestijnse kant van dat vredesproces.

De ontwikkelingen in Oost-Jeruzalem, de Westoever en Gaza werden echter met de dag minder hoopgevend. Vooral 1998, het laatste jaar van mijn correspondentschap, was een jaar van teleurstelling en ontgoocheling. De titel van ons boek, ‘De vrede die niet kwam’, verwijst ernaar.

De moord op premier Rabin in 1995 en de verkiezing van Benjamin Netanyahu in 1996 deden het gevoel van spanning en onzekerheid in de regio toenemen. Netanyahu, die van meet af aan een fel tegenstander was geweest van ‘Oslo’, weigerde zelfs maar te praten over de status van Oost-Jeruzalem, de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen en de kwestie van de nederzettingen. Tegelijkertijd zag ik overal in de bezette gebieden, vooral op de heuveltoppen, steeds vaker de rode daken van de zich uitbreidende nederzettingen. ‘Vrachtwagens rijden af en aan met bouwmateriaal, bulldozers zijn aan het werk om nieuwe wegen aan te leggen en de betonmolens draaien op volle toeren,’ schrijf ik in ‘De vrede die niet kwam’. ‘De koortsachtige bouwactiviteiten lijken tot doel te hebben meer voldongen feiten te scheppen en de situatie op het terrein onomkeerbaar te veranderen.’

Het was ons in 1998 duidelijk: Israël wil helemaal geen tweestaten-oplossing. Wil Israël eigenlijk wel vrede, of wil ze niets meer en minder dan heel Palestina, van de Middellandse Zee tot de rivier de Jordaan? Meer dan een kwart eeuw later moeten we die vraag met een volmondig ja beantwoorden: uiteraard wil het Israël van Netanyahu het hele land en dan ook nog het liefst met zo weinig mogelijk Palestijnen. Het voorstel van de internationale gemeenschap om ‘land voor vrede’ te ruilen, de basis van het vredesproces, was niet meer dan een lege bezweringsformule geworden.

Koos van Dam wees in ons boek op de zwakke onderhandelingspositie van de Palestijnen. ‘De Israëli’s hebben alle troeven in handen. De Westelijke Jordaanoever is volledig versnipperd, met een aantal autonome Palestijnse enclaves met wegen erom heen naar joodse nederzettingen.’ Na Palestijnse aanslagen of protesten legt Israël collectieve straffen op die de hele bevolking raken. Arbeiders uit Gaza mogen niet meer werken in Israël, de semi-autonome Palestijnse gebieden op de Westoever worden verder afgesloten. Het is decennia geleden dat we dit schreven, maar het klinkt bekend…

De Tweede Intifada zou twee jaar na het verschijnen van ons boek uitbreken maar we zagen de bui duidelijk al hangen. ‘Als het vertrouwen bij de Palestijnen in het vredesproces verdwijnt heb je kans op een nieuwe intifada, op meer geweld uit frustratie en wanhoop.’ Koos voegde daar aan toe: ‘maar wat is het alternatief voor blijven praten’? Dat alternatief zien we nu in de praktijk. Sinds 2014 wordt er niet langer gepraat. Het vredesproces is dood, de kolonisering van Palestijns gebied gaat onverdroten door en als er al gepraat wordt is het via de wapens.

In het eerste kwart van de 21e eeuw zagen we de aanslagen van 11 september 2001, de Amerikaanse inval in Irak, de Arabische lente en burgeroorlogen in Irak, Jemen, Syrië, Soedan en Libië. Over de niet aflatende kwestie Israël-Palestina werden boekenkasten vol geschreven. Het Midden-Oosten onderging dramatische veranderingen sinds we ‘De Vrede die niet kwam’ schreven. Behalve dan dat, inderdaad, de vrede nog steeds ver weg was in Israël/Palestina.

Ik was dan ook verbaasd toen ik hoorde dat ons boek, na al die jaren, was vertaald in het Arabisch. Ali Badai, een in Nederland woonachtige Irakees, nam het initiatief ons boek te vertalen nadat hij het bij toeval had ontdekt. Badai was verrast door een totaal andere visie dan het, volgens hem, eenzijdige, pro-Israëlische beeld dat de Nederlandse media doorgaans schetsen van het Midden-Oosten. Hij vond ook de analyse van de Nederlandse diplomatie en journalistiek ten aanzien van Israël/Palestina van belang voor een Arabischtalig publiek ‘om het Europese denken te begrijpen’. De Arabische versie van ons boek is inmiddels verschenen bij een uitgeverij in Ontario, Canada. Ook een uitgever in Irak wil het vertaalde boek, met drie toegevoegde recente artikelen van Koos van Dam, uitgeven.

Ikzelf had ‘De vrede die niet kwam’ nooit meer herlezen, maar na het initiatief van Ali Badai ben ik dat toch gaan doen. Is het boek inderdaad nog enigszins relevant? Eerlijk gezegd had ik het niet verwacht, maar ‘De vrede die niet kwam’ blijkt toch verrassend actueel te zijn. Of, anders gezegd, het conflict draait in wezen nog steeds om dezelfde stapsgewijze uitwissing van Palestina en de Palestijnen. En de mechanismes van vernedering, agressie, blinde steun van de Verenigde Staten, medeplichtigheid van West-Europa waaronder Nederland en het gebruik van giftige propaganda en desinformatie bleven dezelfde

In de Gaza-oorlog heeft Netanyahu er een handje van zijn strijd tegen de Palestijnen af te schilderen als een hedendaagse voortzetting van de Tweede Wereldoorlog. Hamas en de Palestijnse Autoriteit zijn de hedendaagse nazi’s. De bevolking van Gaza moet, net als de bevolking van Duitsland na de oorlog, worden heropgevoed. Kritiek op Israël, ook als het van de Verenigde Naties komt, van landen als Ierland, Noorwegen of Spanje of van gerenommeerde mensenrechtenorganisaties, wordt steevast afgedaan als antisemitisme.

Wat dat betreft is Netanyahu een goede leerling van Menahem Begin, een van de oprichters van de regerende Likoed-partij. Toen de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Van der Klaauw in 1981 een bezoek bracht aan premier Begin, speelde deze op een botte manier in op de schuldgevoelens ten aanzien van de joden. Koos van Dam was, als lid van de Nederlandse delegatie, aanwezig bij die ontmoeting. De Nederlanders wilden het over vrede in het Midden-Oosten hebben en de Europese rol daarbij, maar Begin ‘viel direct met de deur in huis met de ruwe aantijging dat de Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog vele joden aan de Duitsers hadden uitgeleverd. Hij vroeg zich af wat wij eigenlijk in Israël kwamen doen.’ Begin werd helemaal woedend toen tijdens het gesprek naar voren kwam dat Van der Klaauw eerder met Arafat had gesproken. ‘Heeft u werkelijk de hand geschud van die moordenaar, die man wiens handen zijn besmeurd met het bloed van vele vrouwen, mannen en kinderen…’ schreeuwde Begin de Nederlandse minister toe. Voor Begin was Arafat niet veel meer dan een contemporaine Adolf Hitler.

De anekdote, een van de vele die uitgebreid worden beschreven in ‘De vrede die niet kwam’, laat de continuïteit zien van het grof inspelen op veronderstelde Israëlische morele superioriteit en op de Europese schuld aan de holocaust. De tragiek is dat Israël zich daarbij boven het internationaal recht waant en meent aan niets en niemand verantwoording te hoeven afleggen. ‘Israel komt bijna overal mee weg’ stond destijds op de omslag. Dat ‘bijna’ kunnen we inmiddels wel doorstrepen. Ons boek was destijds een aanklacht. Een aanklacht die aan actualiteit helaas nog niets heeft ingeboet.

Dit artikel werd op 1 april 2025 gepubliceerd door de Kanttekening

Van links naar rechts dr. Nikolaos van Dam, Palestijns ambassadeur Ammar Hijazi en Jan Keulen

Foto’s Marlies Hofstede

Israël en Libanon: de overweldigende echo’s van 1982

Israëls oorlog is niet met jullie, maar met Hezbollah”, beweerde premier Benjamin Netanyahu in een korte videoboodschap gericht aan het Libanese volk. Hij sprak ruim een week geleden, aan de vooravond van het grootste Israëlische offensief in Libanon in decennia. Op Netanyahu’s boodschap werd in het land met een ongelovig schouderophalen gereageerd. Net als op de aankondiging dat Israëls grondoffensief zou bestaan uit ‘beperkte en gerichte acties’. Inmiddels zijn een miljoen Libanezen op de vlucht geslagen en worden honderden burgerdoden gemeld.

In 1982 kondigde de toenmalige Israëlische minister van Defensie Ariel Sharon een ‘beperkte actie’ in Zuid-Libanon aan, om de burgerbevolking in Noord-Israël te vrijwaren van terroristische, Palestijnse aanvallen. De militaire operatie zou niet langer dan 72 uur duren. In werkelijkheid trok het Israëlische leger op naar Beiroet, gevolgd door een maandenlange oorlog. De Israëlische bezetting van Zuid-Libanon eindigde pas in 2000, achttien jaar later.

Geschiedenis herhaalt zichzelf nooit maar er klinken wel akelig overweldigende echo’s.

Libanon en Israël, beide jonge staten die respectievelijk in 1943 en 1948 onafhankelijk werden, slaagden er nooit in goede buren te worden. Goed nabuurschap hoeft niet te steunen op liefde of vriendschap, maar wederzijds respect en begrip is wel nodig. In de geschiedenis van het Libanees-Israëlische nabuurschap stapelden misverstanden zich op.

Al voor de stichting van de staat Israël dachten zionistische leiders dat Libanon, waarin christenen de meerderheid vormden, een natuurlijke bondgenoot zou kunnen worden. Veel maronieten (oosterse katholieken) zagen zichzelf niet als Arabieren maar als afstammelingen van de Feniciërs. Joden en maronieten waren natuurlijke bondgenoten, bedreigde minderheden in een regio gedomineerd door Arabieren en moslims.

Israëlisch-maronitische alliantie

In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw vonden discussies plaats tussen leiders van het Joods Agentschap en maronitische politici over de toekomst van Zuid-Libanon. De latere Israëlische president Ben Goerion toonde zich in 1937 voorstander van de incorporatie van het gebied in de toekomstige Israëlische staat. Hij zag het als onderdeel van Galilea, waar Israël om bijbelse redenen recht op zou hebben. Veel christelijke Libanese leiders steunden de zionistische claim, want ze waren het zuiden liever kwijt dan rijk: het zou de vorming van een kleine christelijke Libanese staat mogelijk maken, zonder de ballast van een grote sjiitische bevolkingsgroep. 

Het idee van een Israëlisch-maronitische alliantie bleef leven tot in de jaren tachtig. Tijdens de Libanese burgeroorlog leverde Israël politieke en militaire steun aan de maronitische Falangistische Partij. In de grensstrook werd in 1978 een bufferzone gecreëerd, waar de christelijke majoor Haddad en zijn manschappen, betaald en uitgerust door Israël, de scepter zwaaiden.

Als correspondent in Beiroet in de jaren tachtig herinner ik me de theatrale handreiking van de toenmalige Israëlische premier Menahem Begin aan de Libanese president Élias Sarkis om vrede te sluiten. Begin nodige Sarkis uit om, net als de Egyptische president Sadat eerder had gedaan, naar Jeruzalem te komen. Begin was eventueel ook bereid naar Beiroet te komen om met Sarkis een vredesverdrag te sluiten. Er waren immers geen problemen tussen Israël en Libanon? Israël had last van de Palestijnse strijdgroepen en van het Syrische leger, niet van de Libanezen.

Grootscheepse invasie

Begins retoriek klonk destijds net zo hol als die van Netanyahu nu. Natuurlijk waren er wél problemen voor de Libanese burgerbevolking. Met name in het zuiden van het land, hoofdzakelijk bewoond door sjiitische moslims, waren burgers het slachtoffer van militaire invallen. Vanaf de Israëlisch-Arabische oorlog in juni 1967, waar Libanon niet formeel bij betrokken was, hadden Palestijnse guerrillastrijders, Israëlische militairen en hun handlangers Zuid-Libanon tot hun strijdtoneel gemaakt. Ten koste van de plaatselijke bevolking.

In 1982 voerde Israël een grootscheepse invasie uit in Libanon. Het Israëlische leger trok op naar Beiroet waar, na een maandenlang beleg, het uiteindelijk erin slaagde de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) te verdrijven. De operatie onder de nu cynisch klinkende naam ‘Vrede voor Galilea’ had mede tot gevolg dat Israëls Libanese bondgenoot, de falangistische militieleider Bashir Gemayel, werd gekozen tot president. Bashir werd echter vermoord voordat hij met zijn presidentschap kon beginnen.

Ook zijn broer en opvolger Amin Gemayel wilde vrede met Israël sluiten. In mei 1983 werd een verdrag gesloten dat voorzag in militaire samenwerking tussen beide landen, gefaseerde terugtrekking van Israëlische troepen en een Libanese grensstrook die onder controle van Israël zou blijven. Het akkoord stuitte op fel verzet van de verschillende confessionele groepen in Libanon en van de Arabische buurlanden. Het bleef een dode letter.

Israël heeft nog steeds geen vrienden in Libanon, ook niet bij de talrijke vijanden van Hezbollah

Het is vanaf dat moment dat Israël geen politieke vrienden meer heeft in Libanon. De Libanese christenen bleken, vanuit Israëls optiek, onbetrouwbaar en geen vrede te kunnen leveren. Israël had met zijn rücksichtslose bezetting de andere Libanese gemeenschappen, met name de sjiitische moslims, volledig tegen zich in het harnas gejaagd.

Wreed déjà vu

De Nederlandse arabist en diplomaat Ferdinand Smit (1959-2000), ooit tolk bij Unifil, de VN-vredesmacht die al decennia in Zuid-Libanon gestationeerd is, beschrijft in zijn boek The Battle for South Lebanon gedetailleerd hoe de Libanese sjiieten tussen 1982 en 1985 radicaliseerden. De in de Bekaa-vallei gelegerde Iraanse Revolutionaire Gardisten speelden in die periode een rol. Maar de reactie op de Israëlische invasie en bezetting van Zuid-Libanon gaf de doorslag bij de formatie van Hezbollah. 80 procent van de dorpen in het zuiden werd zwaar beschadigd, er vielen 19.000 doden en de economie werd verwoest. De bevolking trok massaal uit het gebied weg en kwam terecht in Dahiyeh, de zuidelijke wijken van Beiroet, een gordel van ellende en een rijke voedingsbodem voor het radicaal-islamistische gedachtengoed van Hezbollah.

In de periode na de Israëlische invasie van 1982 versloeg ik intensief de Israëlische bezetting en het lokale verzet in Zuid-Libanon. Sommige sjiitische dorpshoofden en notabelen die eerder nog kritisch waren over de aanwezigheid van Palestijnse strijders in hun gebied en bereid waren met Israël samen te werken, hadden geen goed woord meer over voor de Israëlische bezetter. Israël had al zijn potentiële bondgenoten in Libanon verloren.

Fast forward naar 2024. Israël heeft nog steeds geen vrienden in Libanon, ook niet bij de talrijke vijanden van Hezbollah. De dood van Hezbollah-leider Hassan Nasrallah heeft niet tot euforie geleid bij de andere Libanese politieke en confessionele spelers. Er is eerder sprake van een enigszins angstige, afwachtende houding over wat een verzwakt Hezbollah en een nieuwe Israëlische inval betekenen voor de fragiele interne Libanese verhoudingen. Kan de Libanese staat zich eindelijk doen gelden, of beleven we de opmaat naar een nieuwe ronde van de burgeroorlog?

Het Hezbollah van de jaren tachtig ontwikkelde zich in de decennia daarna tot een gemilitariseerde staat in een staat, een machtige geopolitieke factor in Libanon en de regio. De faam van Hezbollah als gewapende macht die een eind maakte aan de Israëlische bezetting in 2000 is allang weggeëbd. De populariteit van Nasrallah piekte nog even in 2006, toen Israël en Hezbollah hun voorlaatste oorlog uitvochten, maar verbleekte sindsdien. Veel Libanezen vonden overigens dat Hezbollah in 2006 hen ongevraagd had meegesleurd in een militair avontuur.

In sommige opzichten ging Hezbollah een beetje op aartsvijand Israël lijken: de onderdrukte als reproductie van de onderdrukker. Voor Hezbollah draaide alles om machtspolitiek en militarisering. De organisatie ondersteunde met militaire middelen het dictatoriale Assad-regime in de Syrische burgeroorlog. In Libanon frustreerde Hezbollah jarenlang pogingen om democratische, non-sektarische hervormingen door te voeren.

De vraag is of goed nabuurschap, dat de veiligheid van Israëlische en Libanese burgers garandeert, met geweld kan worden afgedwongen. Het wrede déjà vu van eerdere Israëlische invallen stemt niet optimistisch.

Dit artikel verscheen in de NRC van 4 oktober 2024

De schaduw van de andere oorlog achter de huidige

“De afgelopen jaren zocht ik nooit doelbewust een oorlog op. Het was eerder dat de oorlog mij opzocht. Elke oorlog is weer anders, en toch lijken ze op elkaar. Er zijn vreselijke dagen die worden overtroffen door nog vreselijker dagen. Als ik de foto’s zie van de oorlogsvluchtelingen en de mannen, vrouwen en kinderen die in de donkere tunnels van Cartagena (Spaanse burgeroorlog red.) schuilden, moet ik aan de duizenden denken die in de metrostations van Kiev en Charkov bivakkeren. En ik moet aan Beiroet in 1982 denken, toen ik zelf geregeld in een schuilkelder zat, diep onder een flatgebouw”.

Oud-correspondent voor de Volkskrant Jan Keulen neemt ons in zijn boek De Oorlog van gisteren mee naar de tijd van de Libanese burgeroorlog maar ook naar de oorlogen tussen Israël en Palestina en de voortdurende onrust in het Midden-Oosten. Hij zat dicht op de huid van de (wereld) geschiedenis en deed daarvan dagelijks verslag. Journalisten schrijven vaak ‘de eerste versie van de geschiedenis’ en Keulen is een enorme kenner/ insider over deze regio. 

Keulen beschrijft zijn intense journalistieke periodes vanuit een persoonlijke invalshoek. We leren een knappe Libanese vriendin kennen, handelaren in leed, een straatvechter die zich verhuurt aan verschillende strijdgroepen, politiek activisten die blijven volhouden, spionnen die worden ontmaskerd, en ballingen die steeds opnieuw moeten vluchten. Keulen, die als journalist ook de loopgravenoorlog tussen Iran en Irak versloeg, laat ook zien dat de oorlog van toen de oorlogen van nu zijn.

Voor vrede is geen plek in zijn boek. Keulen ontleent de titel van zijn geschrift aan de schrijver Stefan Zweig die bekend raakte met zijn boek De Wereld van gisteren. “De zon scheen krachtig en helder. Toen ik naar huis terugliep, zag ik ineens mijn eigen schaduw voor mij, zoals ik de schaduw van de andere oorlog achter de huidige zag”.

Nederland kent in toenemende mate een traditie van journalistieke memoires. Verschillende verslaggevers schreven over hun standplaatsen (Olaf Koens, Lucas Waagmeester, Betsy Udink) of bijvoorbeeld Minka Nijhuis met haar boek Gekkenwerk: de zorgvuldig bewaarde geheimen van een oorlogsjournalist. En ook Jan Keulen schaart zich nu in dit rijtje van oud-correspondenten die hun licht en visie laten schijnen over hun beroep. Hun verhaal moet verteld worden.

In De oorlog van gisteren laat Jan Keulen zich zien als een betrokken en zeer goed geïnformeerde journalist. Hij kijkt in zijn boek terug op zijn persoonlijke en professionele rol als verslaggever en hoe om te gaan met geweld in oorlogen en conflicten.  Schrijf je in spannende situaties over jouw eigen angsten en onzekerheden. Mag je eigen leed uitventen? Zeker, dat mag om het grotere verhaal te vertellen van oorlog, ellende en totale waanzin. Het boek van Keulen is een aanrader om meer te weten over de diepere oorzaken van conflicten in het Midden-Oosten.

Boekbespreking door Lejo Siepe, in Vredesmagazine, jaargang 17, nr. 2, maart 2024

De oorlog van gisteren

Uitgeverij Jurgen Maas

Prijs € 26.95

De oorlog van gisteren

In De oorlog van gisteren neemt Jan Keulen ons mee naar de tijd dat hij correspondent was in Beiroet, tijdens de Libanese burgeroorlog. We leren een ongelovige priester kennen, een straatvechter die zich verhuurt aan verschillende strijdgroepen, politiek activisten die blijven volhouden, spionnen die worden ontmaskerd en ballingen die steeds opnieuw moeten vluchten. Na vijf jaar Beiroet vertrekt Keulen naar ­Caïro. In de jaren negentig verslaat hij vanuit Amman onder andere het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Al die tijd blijven de demonen van de Libanese burgeroorlog hem achtervolgen.

Jaren later krijgt Keulen in Qatar als directeur van het Doha Centre for ­Media Freedom te maken met een wankelmoedige lakei, een slimme sjeik en een dichter die gevangen wordt gezet. Na bijna drie jaar wordt hem een andere baan aangeboden; veel Qatari vinden het centrum en zijn ­directeur een pain in the ass. ‘Ik val stil, ben perplex en ik stamel dat ik geen ander werk in Qatar ambieer. Het enige wat mij interesseert is de journalistiek en persvrijheid in de Arabische wereld.’

Voor journalistiek die ertoe doet moet altijd een prijs worden betaald. Jan Keulen ervoer dat aan den lijve, vanaf het moment dat hij als beginnend journalist in 1979 door Spanje tot persona non grata werd ­verklaard. Collega-journalisten werden ontvoerd, ontslagen, gevangen­gezet, gemarteld en zelfs gedood. Zelf kampte Keulen met trauma’s en een burn-out, en hij werd beschuldigd van antisemitisme.

Jan Keulen (1950) woonde langdurig in de Arabische wereld. Hij was correspondent in Beiroet en werkte later als journalist in Caïro en Amman voor de Volkskrant, De Standaard en nieuwsrubrieken van de vara-radio, kro en nos. De afgelopen twintig jaar was Keulen vaak in het Midden-Oosten als docent journalistiek en werkzaam voor persvrijheidsorganisaties. Van 2011 tot en met 2014 woonde en werkte hij in Qatar.

‘Elke oorlog is weer anders, en toch lijken ze op elkaar. Er zijn vreselijke dagen die worden overtroffen door nog vreselijker dagen. Als ik de foto’s zie van de oorlogsvluchtelingen en de mannen, vrouwen en kinderen die in de donkere tunnels van Cartagena schuilden, moet ik aan de duizenden denken die in de metrostations van Kyiv en Charkov bivakkeren. En ik moet aan Beiroet in 1982 denken, toen ik zelf geregeld in een schuilkelder zat, diep onder een flatgebouw. Beelden komen terug van huilende kinderen in de grote kelder, met boven onze hoofden een straat die bezaaid lag met gruis, glas en brokstukken van kapotgeschoten huizen.

De afgelopen veertig jaar zocht ik nooit doelbewust een oorlog op. Het was eerder dat de oorlog mij opzocht.’

ISBN 9789083210889 | 379 pag.| € 26,95 | Uitgeverij Jurgen Maas

Een paar reacties op X, voorheen twitter

Heilige baardman in Laon

De kathedraal van Laon ligt boven op een heuvel, is van kilometers afstand al te zien. Heel dominant, niet te missen.

We zijn op terugreis naar Nederland en Laon, niet ver van Reims. Laon is onze laatste stop in Noord-Frankrijk. Natuurlijk willen we de kathedraal bekijken. Wat is een bezoek aan Laon waard zonder langs de stadsmuren te hebben gelopen en de kathedraal gezien te hebben? We zijn hier nu. Bovendien is het een interessant gebouw uit de twaalfde eeuw, vroeg-gotisch volgens het infobord bij de ingang, ouder dan de Notre Dame in Parijs en met een indrukwekkend zijportaal vol beelden van vreemde dieren als neushoorns en nijlpaarden. En op de bogen rond de ingang is een overbevolking aangebracht van heiligen en Bijbelse figuren. Je komt ogen tekort.

Ooit was Laon een van de belangrijkste steden van Frankrijk maar ik had er eerlijk gezegd nooit van gehoord. Reizen: dat is telkens weer ontdekken hoe onwetend je bent.

De kathedraal telt 27 kapellen, gewijd aan verschillende Maria’s, Jozef en een hele rits heiligen. Ik schuifel er als seculiere noorderling verbaasd langs. Zouden de gelovigen nu echt denken dat de heilige Teresa en heilige Rita een goed woordje voor hen doen bij de lieve Heer?

Dan is het alsof mijn hart even van slag is. Ik schrik van een bekend gezicht. Wat doet die baardman hier in deze eeuwenoude kerk?

Een van de kapellen is gewijd aan Charbel Makhlouf, geboren in 1828 als Youssef Antoun Makhlouf. Ieder die Libanon heeft bezocht kent de afbeeldingen van deze heilig verklaarde maronitische monnik en kluizenaar. In Faraya, een kleine vijftig kilometer van Beiroet in het hartland van de Libanese maronieten, staat een meer dan levensgroot beeld van de heilige Charbel. Hij wordt in Libanon gekoesterd en vereerd, soms ook door niet-christenen die graag in Charbels’ vele wonderen geloven.

In 1977, twee jaar na het begin van de Libanese burgeroorlog en haast tachtig jaar na zijn dood, werd Charbel heilig verklaard door paus Paulus VI. Op dat moment werd gedacht dat de oorlog haast afgelopen was en Charbel werd gezien als een symbool van eenheid en verzoening.

Er worden duizenden wonderen aan Charbel toegeschreven, maar het wonder van de vrede bleek daar uiteindelijk niet bij te zijn. De oorlog zou nog tot 1990 duren. Misschien had men kunnen voorzien dat Charbels’ wonderkracht was afgenomen. Toen in 1976 zijn graf werd geopend lag daar alleen maar een skelet. Hoe anders was dat in de jaren vijftig en in 1965 toen zijn graf ook werd geopend en een geheel intact lichaam werd aangetroffen, waar nog bloedachtig vocht uit kwam ook.

En nu sta ik, in de kathedraal van Laon, plotseling oog-in-oog met een beeld van Charbel Makhlouf. Er liggen foto’s en briefjes in het Frans en Arabisch waarin Charbel wordt bedankt te hebben gezorgd voor een wonderbaarlijke genezing, een blinde die weer kan zien, een lamme die kan lopen, een scheefgelopen huwelijk dat goed gekomen is. Een beduimeld boek met foto’s van de bergen in Noord-Libanon, Charbels’ geboortestreek, ligt ter inzage.

Het overkomt me geregeld: waar ik ook ga, ik kom telkens weer in Libanon terecht. De wonderen zijn wereld nog niet uit…

Foto’s JK