De dood van journalisten: blijf praten over Gaza

Journalist Hossam Shabat werd vermoord door het Israëlische leger

Israël vermoordde in Gaza een record aantal journalisten. Maar de poging alle Palestijnse verslaggevers – buitenlandse journalisten worden door Israël weggehouden – het zwijgen op te leggen is tot dusver mislukt.

Als jullie dit lezen ben ik gedood. Hoogstwaarschijnlijk in een gerichte aanval door de Israëlische bezettingsmacht. Toen dit allemaal begon was ik nog maar éénentwintig. Ik was student en had dromen, zoals iedereen. In de afgelopen anderhalf jaar heb ik elk moment van mijn leven gewijd aan mijn volk. Ik documenteerde van minuut tot minuut de verschrikkingen in het noorden van Gaza, vastbesloten om de wereld de waarheid te laten zien.

Journalist Hossam Shabat wist dat hij grote kans maakte de oorlog niet te overleven. Hij werd openlijk bedreigd door het Israëlische leger en wist dat hij met zijn werk voor Al-Jazeera Mubasher groot gevaar liep. Op 24 maart, een week nadat Israël het staakt-het-vuren eenzijdig had doorbroken, was het zover. Hossams’ auto, beschilderd met een logo van Al-Jazeera en met de levensgrote letters TV, werd in Bayt Lahiya getroffen door een projectiel, afgeschoten vanuit een Israëlische drone.

Vrienden van Hossam zetten zijn korte verklaring op sociale media. Het is een soort journalistiek testament waar je koude rillingen van krijgt.

Ik sliep op straat, in scholen, in tenten… waar ik maar kon. Elke dag was een strijd om te overleven. Ik leed maandenlang honger… Maar, bij God, ik heb mijn plicht als journalist gedaan.

Fatima Hassouna: ‘luidruchtige dood’

Nog geen maand later, op 16 april, een dag na haar 25e verjaardag, was het de beurt aan Fatima Hassouna om de hoogste prijs te betalen voor haar journalistieke werk. Een luchtaanval op haar huis in Gaza-Stad maakte niet alleen een einde aan haar leven, maar ook aan dat van tien familieleden, waaronder haar zwangere zus.

Fatima’s video’s en foto’s hebben haar in de hele wereld bekendheid opgeleverd. Haar camera legde de verschrikkingen vast van de oorlog, de gedwongen deportaties, de burgerslachtoffers en de verwoestingen, maar ook het doorzettingsvermogen van de bevolking, spelende kinderen te midden van de ruïnes, het leven dat doorgaat. Voor Fatima mocht dat niet zo zijn. Haar dood kwam een paar dagen voordat ze zou trouwen en één dag voordat een documentaire over haar leven vertoond zou worden op een filmfestival in de Franse stad Cannes.

Net als Hossam wist Fatima dat de dood elk moment op de loer lag. En ook zij had van tevoren nagedacht over haar boodschap als het zou gebeuren. ‘Als ik sterf, wil ik een luidruchtige dood’, schreef ze op Facebook, waar ze tienduizenden volgers had.

Ik wil geen breaking news zijn, of een nummer in een groep. Ik wil een dood waar de wereld van opkijkt, ik wil impact die blijvend is, een tijdloos beeld dat niet begraven kan worden, nooit niet, nergens niet…

Fatima’s fotografisch werk en haar documentaire Put Your Soul on Your Hand and Walk zetten de genocide blijvend op de kaart. Ze laten daarnaast vooral de menselijkheid zien van de Gazanen, de veerkracht van de vrouwen, de kinderen die kinderen blijven. Hossam Shabat riep in zijn ‘testament’ de wereld op om te blijven praten over Gaza. Fatima doet met haar werk hetzelfde. En haar gewelddadige dood ging inderdaad niet onopgemerkt voorbij. Over de hele wereld, ook in Nederland, werd bericht over haar ‘luidruchtige’ dood.

Als jongerenactiviste deed ze mee aan het She leads-programma van de organisatie Plan International en het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Plan International greep Fatima’s dood aan om op te roepen tot een ‘permanente, onmiddellijke en onvoorwaardelijke wapenstilstand in Gaza, ongehinderde toegang voor hulpverleners en hulpgoederen en verantwoording voor alle schendingen van het internationaal recht’.

Het is een oproep die tot dusver aan dovemansoren gericht is.

Links Fatima Hassouna, rechts Bilal Rajab van Al Quds Al Youm TV die op 1 november 2024 werd gedood

Kabinet: geen rode lijnen

Ook Nederland houdt zich doof en blind en erkent geen rode lijnen. De Nederlandse regering houdt zich, behoudens wat gemompel over zorgen die stilletjes worden overgebracht aan de Israëlische vrienden, angstvallig gedeisd. Zelfs de dood van een groot aantal journalisten in Gaza heeft Nederland, traditioneel verdediger van het vrije woord, niet kunnen bewegen ook maar een kik te geven. Volgens het Committee to Protect Journalists (CPJ) is er in Gaza sprake van ‘systematische aanvallen’ op journalisten en mediaorganisaties. Sinds midden maart zijn er, gemiddeld, wekelijks twee à drie journalisten om het leven gekomen. Een macabere statistiek.

Velen werden gedood bij gerichte aanvallen. Zo werd in de nacht van zondag 6 op maandag 7 april een tent met slapende journalisten in Khan Younis gebombardeerd. Doel van de aanval was, zo liet het Israëlische leger weten, om journalist Hassan Islayh gevangen te nemen. Dat klinkt onwaarachtig omdat het door een drone afgeschoten projectiel gericht was op de mobiel van Islayh. Als de journalist zijn telefoon dichter bij zijn lichaam had gehouden en hij niet even een luchtje buiten de tent had geschept, had hij het zeker niet overleefd. Nu werd hij ernstig gewond aan zijn rechterhand en hoofd, maar is buiten levensgevaar.

Hassan Islayh is een bekende mediapersoonlijkheid in Gaza. Hij heeft honderdduizenden volgers op Instagram en YouTube en werkt voor het nieuwsagentschap Falastin al-Youm (Palestina Vandaag). Israël beschuldigde Islayh ervan lid van Hamas te zijn. Hij zou de ‘plunderingen, brandstichting en moordpartijen’ op 7 oktober 2023 hebben gefilmd. Palestijnse bronnen ontkennen dat hij lid is van Hamas en zeggen dat hij juist een belangrijke rol speelt bij het documenteren van de oorlog en van de zware omstandigheden waar de bevolking in Gaza al anderhalf jaar onder te lijden heeft.

Journalisten nooit legitiem doelwit

Hoe het zij, zelfs al zou zijn journalistieke werk kunnen worden opgevat als Hamaspropaganda of antipropaganda voor Israël, maakt dat van hem een legitiem doelwit? Het is een terugkerende vraag tijdens conflicten: kunnen er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat journalisten worden getroffen?

De NAVO vond van wel toen zij op 23 april 1999 het hoofdkwartier van het Servische tv-station RTS in Belgrado bombardeerde. Zestien RTS-werknemers kwamen om het leven. Volgens de NAVO zond RTS Servische propaganda uit. Maar Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties spraken van een oorlogsmisdaad. Journalisten en andere mediawerkers zijn burgers en zijn nooit legitieme doelwitten.

Enkele uren na de aanval kwam RTS weer in de lucht en werd de programmering hervat. Het was dus niet gelukt de zender het zwijgen op te leggen. Later verklaarden NAVO-woordvoerders aan Amnesty dat het doel van het bombardement was het moreel van de Servische bevolking en strijdkrachten te ondermijnen.

In de oorlog in Oekraïne werd Rusland er verschillende keren van beschuldigd hotels te bombarderen waarvan bekend was dat er buitenlandse journalisten verbleven. Doel zou zijn journalisten te intimideren en te ontmoedigen te berichten over het conflict. In augustus werd een hotel in de Oekraïense stad Kramatorsk aangevallen waar een ploeg van persbureau Reuters verbleef. Hierbij vielen één dode en twee gewonden onder het Reuters-personeel.

Geen oorlog of gewapend conflict zonder journalisten als dodelijke slachtoffers: de prijs om de buitenwereld te informeren is vaak angstaanjagend hoog. Maar Gaza slaat alles. Volgens een rapport van de Amerikaanse Brown-universiteit zijn er in Gaza meer journalisten gedood sinds 7 oktober 2023 dan in de twee wereldoorlogen, de oorlogen in Zuidoost-Azië (Korea, Vietnam, Cambodia), Joegoslavië en eerder oorlogen in het Midden-Oosten bij elkaar.

World Press Photo

Israël laat geen buitenlandse journalisten toe tot Gaza en al het nieuws uit de belegerde enclave wordt verzorgd door lokale Palestijnse journalisten. Ook de beelden die de NOS, BBC en CNN laten zien worden gefilmd door lokale cameralieden. De berichtgeving door Palestijnse (burger-)journalisten staat vaak haaks op de officiële versie van het Israëlische leger. Zo ontkrachtten videobeelden van het incident waarbij vijftien hulpverleners om het leven kwamen, het officiële verhaal dat de hulpverleners niet als zodanig herkend konden worden. Ook reden ze niet met gedoofde lichten maar hadden ze juist zwaailichten aan en vormden ze geen enkel gevaar voor de Israëlische militairen.

Dat journalisten worden geïntimideerd en zelfs gedood om het ‘narratief’ te beïnvloeden is bij tal van conflicten een misdadig maar tragisch gegeven. In het geval van Gaza is het Israël echter niet gelukt de wereldopinie gunstig te stemmen, zeker niet nu de oorlog eindeloos wordt voortgezet.

De winnende World Press Photo van Samar Abu Elouf

Het toekennen van de World Press Photo of the Year aan de Palestijnse fotografe Samar Abu Elouf symboliseert in zekere zin de globale verontwaardiging over een onrechtmatige oorlog, een genocide waar zoveel kinderen het slachtoffer van zijn geworden. Haar portret van een negenjarige Palestijnse jongen die beide armen verloor bij een Israëlisch bombardement, is eigenlijk een ultieme anti-oorlogsfoto, een aangrijpende aanklacht tegen de absurde vernietigingsoorlog in Gaza.

Israëls buitenproportionele geweld tegen Palestijnse journalisten, cineasten, verhalenvertellers en dichters heeft er niet toe geleid dat de ‘Palestijnse stem’ het zwijgen is opgelegd. Misschien wel in tegendeel. Israël slaagde er niet in de wereldopinie naar zijn hand te zetten en zijn versie van het conflict te laten prevaleren.

‘Zijn wij geen mensen net als jullie?’

Achter de extreme Israëlische verniel- en moordzucht lijkt vooral woede en frustratie schuil te gaan over een ontwikkeld Palestijns maatschappelijk middenveld: de scholen en universiteiten, het zorgstelsel, de ziekenhuizen, moskeeën, kerken, de hulpverlening en de media. Die Palestijnse maatschappij wordt door delen van de Israëlische publieke opinie als een existentieel gevaar gezien. In een artikel in de Guardian, vorig jaar, stelde Fatima Hassouna de vraag ‘aan mensen in het Westen en in Israël: zijn wij geen mensen net als jullie?’ ‘En het antwoord? Wel, er is geen antwoord’, stelde zij bitter vast.

Als je journalisten als potentiële vijanden ziet, als waarschijnlijke terroristen, deins je er niet voor terug een tent te bombarderen waar ze liggen te slapen. Dat gebeurde zoals gezegd midden in de nacht van 6 op 7 april in een tentenkamp waar lokale journalisten al sinds het begin van de oorlog gebruik van maken. De tenten staan naast het Nasser-ziekenhuis in Khan Younis en zijn duidelijk gemarkeerd als plek waar zich journalisten bevinden. Maar in Gaza biedt het opschrift Press, evenmin als de scherfvesten, veiligheid.

Journalist Hassan Islayh, volgens Israël het doelwit van de aanslag, raakte ‘slechts’ ernstig gewond. Collega’s van hem hadden minder geluk. Journalist Hilmi Faqaawi verbrandde levend en was niet meer te redden. Journalist Ahmed Mansour bezweek later aan zijn brandwonden. Een aantal andere journalisten, waaronder medewerkers van de BBC en Russia Today, raakten gewond door rondvliegende scherven. De dood van de journalisten is vastgelegd op video. ‘Ahmed brandde voor de ogen van de hele wereld. De wereld keek toe en kon niets doen’, zei z’n weduwe Nida Mansour later.

Ahmeds’ theatrale, pijnlijke levenseinde in de vlammen, de ‘luidruchtige dood’ van Fatima en het ontroerende maar schokkende testament van Hossam: het zijn dringende oproepen om Gaza niet te vergeten. Oproepen die niemand mag en kan negeren.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd door The Rights Forum, 22 april 2025

Documentaire Estado de Silencio belicht wereld van straffeloos geweld waarbinnen Mexicaanse journalisten werken

Hoe bedrijf je journalistiek in een gebied waar overheid, bedrijfsleven en misdaad volledig met elkaar vervlochten zijn en waar straffeloosheid heerst? Waar de rechtstaat nauwelijks of niet functioneert? Hoe blijf je als journalist integer in de Mexicaanse deelstaat Sinaloa, thuishaven van het beruchte Sinaloa Kartel?

In de documentaire State of Silence (Estado de Silencio) worden vier Mexicaanse journalisten gevolgd op hun gevaarlijke zoektocht naar de waarheid. Mexico is, na Gaza, de dodelijkste plek op aarde voor journalisten. Volgens cijfers van het Committee to Protect Journalists (CPJ) zijn, vanaf 2000, 166 journalisten in Mexico vermoord. De laatste moord vond plaats in maart van dit jaar. 32 journalisten worden vermist.

De Nederlandse Trouw-correspondent en CPJ-vertegenwoordiger in Mexico-Stad, Jan-Albert Hootsen, spreekt in de State of Silence over een ‘astronomisch hoge graad van straffeloosheid’. Hij registreert voor CPJ de treurige reeks van gewelddaden tegen journalisten en probeert bedreigde collega’s praktisch bij te staan. In de documentaire, die in 2024 uitkwam, wordt duidelijk hoe bloedlink het is voor Mexicaanse journalisten om de stilte te doorbreken en te berichten over mensenrechtenschendingen, illegale houtkap, de medeplichtigheid van de autoriteiten met narcocriminaliteit en andere misstanden.

In de film, die ik eind maart op het Movies that Matter-festival zag, zit een scene die me bij de keel grijpt. De onlangs afgetreden links-populistische president Andrés Manuel López Obrador suggereert dat journalisten de vijanden van het volk zijn. ‘De pers is tegen ons,’ klaagt de president ten overstaan van een groep aanhangers. ‘Wie geeft er om het leven van een journalist als de hoogste baas zegt dat we tuig zijn,’ vraagt journalist Marcos Vizcarra zich af. Journalisten als tuig: waar hebben we dat meer gehoord?

In de film worden vier onderzoeksjournalisten gevolgd. Journalist Jesús Medina haalt zich de toorn van lokale politici in de deelstaat Morelos op de hals door te berichten over illegale boomkap en goudzoekers. Nadat hij en zijn echtgenote met de dood zijn bedreigd moeten ze hun huis en woonplaats ontvluchten.

Ook het journalistenechtpaar Juan de Dios García en María de Jesús Peters, dat bericht over mensensmokkel in het grensgebied met Guatemala, wordt ernstig bedreigd. De dreigementen komen zowel van autoriteiten als criminelen, het onderscheid is soms moeilijk te trekken. Ze worden gedwongen naar de Verenigde Staten te vluchten. Leven in ballingschap en armoede is een hoge prijs die moet worden betaald om je vak uit te oefenen. Uiteindelijk besluit Maria, die doodongelukkig is in de VS, terug te keren naar Mexico met als uiterste consequentie dat ze de kans loopt te worden vermoord.

Journalist Marcos Vizcarra

‘Het was een vreselijke dag. Mijn stomste fout was dat ik probeerde verslag te doen over wat er gebeurde. Gewoon mijn werk doen was mijn ergste fout.’ Marcos Vizcarra filmde een schietpartij tussen politie, militairen en leden van een misdaadkartel. 29 mensen kwamen bij het incident om het leven. Vizcarra’s auto ging in vlammen op en hij werd bedreigd door met wapens zwaaiende jongens.

Een paar uur voor de vertoning van de film, waar hij een hoofdrol in speelt, ontmoet ik Vizcarra in de lobby van zijn hotel in Den Haag. Hij is geboren en getogen in Culiacán, hoofdstad van de noordwestelijke deelstaat Sinaloa. Het is een van de meest gewelddadige gebieden van Mexico waar de narco’s -drugsbendes- enorme invloed hebben. Vizcarra, die werkt voor de plaatselijke nieuwswebsite Espejo, bericht over mensenrechtenschendingen en de macht van de narco’s in Sinaloa.

‘Ze bedreigen me voortdurend, vaak via WhatsApp. Ze weten wat ik doe en waar ik woon. Vorig jaar publiceerde ik een artikel over de surveillancecamera’s van de kartels. Ik maakte een interview met een ambtenaar die verantwoordelijk is voor de gemeentelijke bewakingscamera’s. In een WhatsApp-groep verscheen daarna al mijn persoonlijke informatie: waar ik woon, wat ik doe, met wie ik ben getrouwd, de namen van mijn kinderen, mijn foto zoals die verschijnt op mijn rijbewijs. Er is duidelijk medeplichtigheid van mensen die werken voor overheidsinstanties en de misdadigers. De kartels hebben toegang tot allerlei officiële informatie, tot en met mijn belastinggegevens en mijn verkeersboetes.’

‘Meer dan negentig procent van de misdaden in Mexico wordt nooit opgelost. Door de vervlechting van overheid en misdaad heerst er een enorme straffeloosheid. Meer dan honderdduizend mensen in Mexico zijn verdwenen. De madres buscadores, moeders die hun verdwenen familieleden zoeken, worden gezien als lastige activisten.Gevallen van afpersing en ontvoering blijven praktisch altijd onopgelost en zeker niet bestraft.’

Hoe is de situatie in Sinaloa ontstaan? Vizcarra wijst op de geografische ligging: aan de Stille Oceaan en relatief dicht bij de grens met de Verenigde Staten. Sinaloa heeft een perfect klimaat om marihuana en papaver te verbouwen, waar je opium van kunt maken. In de jaren zestig werd Sinaloa een belangrijke exporteur van opium, waar vooral in de VS veel vraag naar was.

‘In 1967-‘68 begon ‘Operatie Condor’: een door de VS gesteunde campagne van het Mexicaanse leger om de opium- en marihuanateelt uit te roeien in de ‘gouden driehoek’. Duizenden boeren werden van hun land verjaagd. Er vonden moorden en ‘verdwijningen’ plaats, vrouwen werden verkracht.’

‘Die campagne maakte geen einde aan de drugshandel. Integendeel. Er lag een infrastructuur van handel met de VS. De Colombiaanse maffia maakte van het onherbergzame Sinaloa gebruik om drugs naar de VS te sturen. De spullen werden aangevoerd per boot of vliegtuig en vanuit Sinaloa over land naar de VS vervoerd. In deze periode werden tussenpersonen, die zich later zouden ontwikkelen als de capo’s van de drugshandel, steenrijk. Drugsbazen als Perez Gallardo, Caro Quintero, Lamberto Quintero werden in deze periode steeds machtiger.’

‘In 2013 werd de marihuana in een aantal staten van de VS gelegaliseerd. De verbouw en handel van marihuana werd minder aantrekkelijk en er werd geëxperimenteerd met nieuwe verdienmodellen, zoals de productie van amfetamine en de doorvoer van cocaïne uit Zuid-Amerika naar de VS.’

‘Het drugsgeld werd geïnvesteerd in illegale goudwinning, maar ook witgewassen in legale ijzer- en loodmijnen. Ismail Zambada, de hoogste leider van het Sinaloa Kartel (nu gevangen in de Verenigde Staten), is nog steeds eigenaar van een hele serie bedrijven, zowel in de landbouw en vastgoed als in andere sectoren. Hij is bijvoorbeeld eigenaar van een bekende melkfabriek. Melk van Santa Mónica is overal te koop in Sinaloa en andere delen van Mexico. Het park Cascabeles, een populaire plek met zwembaden in de hoofdstad Culiacán, is ook van de familie Zambada.’

Vizcarra wijst erop dat de drugsbazen behalve enorme economische ook veel politieke macht hebben. Ze slagen er in politici om te kopen. Er zijn familiebanden tussen plaatselijke politici en drugsbazen. De vervlechting van bedrijfsleven, lokale politiek en misdaad leidt tot een extreem gewelddadige situatie, waar de ruimte om professionele journalistiek te bedrijven niet groot is.

‘De kartels hebben de neiging te versplinteren. Zo bestaat het Kartel van Sinaloa nu uit drie organisaties. De fragmentatie leidt weer tot strijd. ‘Er wordt geweld gebruikt om bepaalde gebieden te controleren. Waar mag geproduceerd worden, wie mag wat exporteren? Het gaat niet alleen om drugshandel. Het gaat ook om het roven van brandstof, om afpersing, om het illegaal kappen van bossen, om de smokkel van menselijke organen enzovoorts. Er zijn uitgebreide gebieden in Mexico waar drugsbendes alle macht hebben. Daar heerst de pax narco, waar de kartels feitelijk de regering vormen.’

Wat betekent dit voor jouw werk als journalist? Kun je je vrij bewegen, kun je overal naar toe?

‘Er zijn veel plaatsen in Mexico waar ik niet naar toe kan. Dat geldt ook voor het gebied net buiten Culiacán, de hoofdstad van Sinaloa waar ik woon. Ik hielp laatst een vriend met zijn verhuizing. Ik weet heel goed welke wegen veilig zijn en welke wegen niet. Maar ik vergiste me. We kwamen langs vier controleposten met mannen in burgerkleding die bewapend waren met mitrailleurs en pistolen. Gelukkig gebeurde er niets. We reden in een oude bestelauto en werden vergezeld door onze zusters. Het zag er onschuldig uit. We hadden geluk. De bendeleden hadden duidelijk geen behoefte aan onze trage, rammelbak.’

‘Een paar jaar geleden ging ik, samen met een mensenrechtenactivist, geregeld naar een gebied in de bergen van Sinaloa. De narco’s gebruiken daar indianen in de mijnbouw, als een soort lijfeigenen. We gebruikten valse identiteiten als we daar heen gingen. Ik verzweeg uiteraard dat ik journalist was, dat was veel te gevaarlijk. Het verhaal dat ik later schreef stuurde ik naar het Nationaal Instituut voor Inheemse Volken in Mexico. We gaven een tip aan een andere journalist die er een artikel over schreef. Zo kwamen de misstanden daar toch naar buiten. Maar het kon het niet naar mij herleid worden. Dat is nu vijf jaar geleden, maar we kunnen nog steeds niet terug naar dat gebied gaan. Het is nog steeds te gevaarlijk.’

‘De drugsbendes hebben hun eigen inlichtingenapparaat. Bij het oprollen van de Chapitos in Culiacán, een van de bendes ontstaan vanuit het Sinaloa Kartel, bleek deze organisatie over een volledig uitgerust commandocentrum te beschikken. De autoriteiten namen beeldschermen, kabels, modems, routers, een laboratorium, auto’s en wapens in beslag. De Chapitos bleken overal in de stad camera’s te hebben opgehangen, die niet te onderscheiden zijn van de officiële CCTV van de politie. In een maand tijd zijn 1.300 van die kartel-camera’s ontmanteld. Ze hadden meer camera’s dan de Mexicaanse overheid.

De kartels beschikken ook over veel informanten. Vaak zijn het minderjarigen die op deze manier een centje bij verdienen.’

‘In de gevangenis van Culiacán hebben ze twee maanden geleden een grote hoeveelheid mobiele telefoons gevonden. Voortdurend zijn er berichten over verboden voorwerpen die naar binnen worden gesmokkeld, bijvoorbeeld een kopieermachine en zelfs wapens. Er is ongelooflijk veel corruptie. Cipiers zijn om te kopen met een handjevol fruit. Vanaf 2016 heeft de gevangenis zestig directeuren versleten. Telkens werd er weer een directeur ontslagen, beschuldigd van corruptie.’

Onlangs was het Mexicaanse narco-geweld even wereldnieuws. De gruwelijke vondsten op de Izaguirre Boerderij, waar het Jalisco Kartel een soort uitroeiingskamp had ingericht, met crematoria en al, schokten de wereld. Volgens Vizcarra gaat het om ‘de top van de ijsberg’. In verschillende delen van Mexico zijn soortgelijke kampen ingericht.

Journalisten in Mexico die over de misdaad, de verdwijningen en het machtsmisbruik berichten genieten weinig of geen bescherming. ‘Een nationale vakbond die opkomt voor onze rechten, onze veiligheid en voor de vrijheid van meningsuiting bestaat jammer genoeg niet. De Mexicaanse arbeidswetgeving maakt het heel moeilijk zo’n bond op te richten.’

Zal er ooit een Mexico bestaan zonder straffeloosheid?

Marcos Vizcarra laat een cynisch lachje horen. ‘Dat is een utopie. Er moet nog veel gebeuren voor het zover is. Maar ik blijf dromen over een beter Mexico. Al was het alleen maar voor mijn kinderen en kleinkinderen.’

Dit artikel verscheen op VillaMedia, 16 april 2025

https://www.villamedia.nl/artikel/documentaire-estado-de-silencio-belicht-wereld-van-straffeloos-geweld-waarbinnen-mexicaanse-journalisten-werken

De schaduw van de andere oorlog achter de huidige

“De afgelopen jaren zocht ik nooit doelbewust een oorlog op. Het was eerder dat de oorlog mij opzocht. Elke oorlog is weer anders, en toch lijken ze op elkaar. Er zijn vreselijke dagen die worden overtroffen door nog vreselijker dagen. Als ik de foto’s zie van de oorlogsvluchtelingen en de mannen, vrouwen en kinderen die in de donkere tunnels van Cartagena (Spaanse burgeroorlog red.) schuilden, moet ik aan de duizenden denken die in de metrostations van Kiev en Charkov bivakkeren. En ik moet aan Beiroet in 1982 denken, toen ik zelf geregeld in een schuilkelder zat, diep onder een flatgebouw”.

Oud-correspondent voor de Volkskrant Jan Keulen neemt ons in zijn boek De Oorlog van gisteren mee naar de tijd van de Libanese burgeroorlog maar ook naar de oorlogen tussen Israël en Palestina en de voortdurende onrust in het Midden-Oosten. Hij zat dicht op de huid van de (wereld) geschiedenis en deed daarvan dagelijks verslag. Journalisten schrijven vaak ‘de eerste versie van de geschiedenis’ en Keulen is een enorme kenner/ insider over deze regio. 

Keulen beschrijft zijn intense journalistieke periodes vanuit een persoonlijke invalshoek. We leren een knappe Libanese vriendin kennen, handelaren in leed, een straatvechter die zich verhuurt aan verschillende strijdgroepen, politiek activisten die blijven volhouden, spionnen die worden ontmaskerd, en ballingen die steeds opnieuw moeten vluchten. Keulen, die als journalist ook de loopgravenoorlog tussen Iran en Irak versloeg, laat ook zien dat de oorlog van toen de oorlogen van nu zijn.

Voor vrede is geen plek in zijn boek. Keulen ontleent de titel van zijn geschrift aan de schrijver Stefan Zweig die bekend raakte met zijn boek De Wereld van gisteren. “De zon scheen krachtig en helder. Toen ik naar huis terugliep, zag ik ineens mijn eigen schaduw voor mij, zoals ik de schaduw van de andere oorlog achter de huidige zag”.

Nederland kent in toenemende mate een traditie van journalistieke memoires. Verschillende verslaggevers schreven over hun standplaatsen (Olaf Koens, Lucas Waagmeester, Betsy Udink) of bijvoorbeeld Minka Nijhuis met haar boek Gekkenwerk: de zorgvuldig bewaarde geheimen van een oorlogsjournalist. En ook Jan Keulen schaart zich nu in dit rijtje van oud-correspondenten die hun licht en visie laten schijnen over hun beroep. Hun verhaal moet verteld worden.

In De oorlog van gisteren laat Jan Keulen zich zien als een betrokken en zeer goed geïnformeerde journalist. Hij kijkt in zijn boek terug op zijn persoonlijke en professionele rol als verslaggever en hoe om te gaan met geweld in oorlogen en conflicten.  Schrijf je in spannende situaties over jouw eigen angsten en onzekerheden. Mag je eigen leed uitventen? Zeker, dat mag om het grotere verhaal te vertellen van oorlog, ellende en totale waanzin. Het boek van Keulen is een aanrader om meer te weten over de diepere oorzaken van conflicten in het Midden-Oosten.

Boekbespreking door Lejo Siepe, in Vredesmagazine, jaargang 17, nr. 2, maart 2024

De oorlog van gisteren

Uitgeverij Jurgen Maas

Prijs € 26.95

Marokko: gebrek aan persvrijheid wreekt zich

Journalisten en media spelen een cruciale rol in tijden van crises. Betrouwbare en precieze informatie is van levensbelang voor de getroffen bevolking. Bij een zware aardbeving, zoals die van 8 september in Marokko, staat het leven van de getroffenen op z’n kop. Sommigen hebben alles verloren. Er is onzekerheid, verwarring, paniek.

Er zijn reddingswerkers nodig die eerste hulp kunnen verlenen. Er is behoefte aan voedsel, medicijnen en dekens voor de overlevenden die de nacht op straat doorbrengen. Maar even nodig is het tegengaan van fake news en geruchten. Duidelijke informatie is het onontbeerlijke tegengif voor de knagende onzekerheid, voor de eerste antwoorden op de vele vragen die onvermijdelijk worden gesteld als het noodlot toeslaat. En na de eerste vragen komen de vragen over de hulpverlening en de reactie van de autoriteiten. Hadden de gevolgen van de aardbeving minder rampzalig kunnen zijn als anders gehandeld was? Lag er een rampenplan klaar? Hoe gaat het straks met de wederopbouw?

Toen op vrijdagavond 8 september centraal-Marokko getroffen werd door een aardbeving was direct duidelijk dat er sprake was van een enorme ramp. Voor veel mensenlevens werd gevreesd.

Uit de hele wereld kwamen boodschappen van ontsteltenis, medeleven en solidariteit. Premier Rutte liet weten dat ‘zijn gedachten bij de slachtoffers en nabestaanden’ waren. Hij zei ook dat een team Nederlandse reddingwerkers klaarstond om hulp te bieden, net zoals dat ook bij de aardbeving in Turkije in februari was gebeurd. Macron, Biden en andere regeringsleiders lieten soortgelijke reacties horen.

Ondertussen bleef het stil in Rabat en in Frankrijk, waar op het moment van de ramp koning Mohammed VI zich in een van zijn kapitale buitenhuizen bevond. De koning heeft een sjieke herenwoning in hartje Parijs en bezit een kasteel in Betz, in het noorden van Frankrijk.

Pas 18 uur nadat het nieuws over de aardbeving bekend was liet de koning van zich horen. Of liever gezegd: hij liet zich zien in Rabat op een bijeenkomst met zijn regering, generaals en andere hoge functionarissen. De televisie zond stomme beelden uit van de door de koning voorgezeten vergadering. Met plechtige stem werd een communiqué voorgelezen waarin zijne majesteit liet weten ‘zijn zeer hoge instructies’ te hebben gegeven ‘met het oog op een snelle voortzetting van de hulpacties ter plaatse’.

Zonder een sein van de almachtige koning gebeurt er niets in Marokko en het is een protocollaire doodzonde voor de premier, kabinetsleden of andere hoogwaardigheidsbekleders om het rampgebied te bezoeken voordat de vorst zich daar heeft laten zien.

Dat gebeurde vier dagen later toen de koning een bezoek bracht aan het universitair ziekenhuis van Marrakech. Het was een bezoek van amper twee uur waarvoor het luchtruim boven Marrakech werd afgesloten en de wegen rond het ziekenhuis provisorisch werden opgeknapt. Het waren gênante details -temidden van de rampspoed en in de wetenschap dat nog lang niet alle lijken zijn geborgen- waarvan verschillende internationale media melding maakten.

Marokkaanse media daarentegen putten zich uit in loftuitingen voor de vorst die in Marrakech zelfs bloed had gedoneerd. Een kniesoor die erover valt dat de koning zelf niet erg gezond is en diverse medicamenten slikt. De koning kuste het voorhoofd van een gewond jongetje en werd met aanhoudend applaus begroet door het ziekenhuispersoneel. “De Marokkanen en hun koning: die bijzondere eenheid die Frankrijk maar niet begrijpt,” kopte de officieuze nieuwssite Le360.

Het onbegrip bij de buitenwereld over de autocratische bestuursstijl het land, de rol van de puissant rijke koning die een groot deel van zijn tijd buiten zijn koninkrijk pleegt door te brengen en over het maar mondjesmaat accepteren van buitenlandse hulp, wordt in Marokko beantwoord met irritatie en woede. Tenminste bij het “officiële” Marokko, dat banden heeft met het regime.

De officiële Marokkaanse journalistenvakbond SNMP betichtte deze week bijvoorbeeld Al Jazeera en de Franse media van “leugens” en “foute informatie”. De al even officiële Nationale Raad voor de Media (CNP) beschuldigde “bepaalde buitenlandse media” ervan heimwee te hebben naar het koloniale verleden en een vertekend beeld te geven van de reddingsoperaties.

Vooral Frankrijk en de Franse media moeten het ontgelden. Je kunt geen Marokkaanse nieuwssite aanklikken of krant openslaan of het oude koloniale moederland krijgt ervanlangs. De Franse berichtgeving wordt kortzichtig, slecht-geïnformeerd en beledigend genoemd. Een niet erg vleiende cartoon, in de Franse krant Libération, waarop de koning te zien is in zijn paleis in Frankrijk en zegt “persoonlijk geen aardbeving te hebben gevoeld”, zou collectief in het verkeerde keelgat zijn geschoten.

De haast hysterische reacties op de kritische berichtgeving in de Franse media, die uiteraard ook getriggerd werd door vragen over de Marokkaanse weigering Franse reddingswerkers te accepteren, zegt meer over de politieke crisis tussen Frankrijk en Marokko dan over de stand van de Franse (en internationale) journalistiek.

De hysterie nam nog toe toen de Franse president Macron zich op 12 september via X voorheen Twitter met een persoonlijke boodschap tot het Marokkaanse volk richtte. In de boodschap betuigde hij nog eens zijn diepe medeleven, maar stelde ook heel duidelijk dat het aan de koning en zijn regering was om de internationale hulp naar eigen soeverein goeddunken te organiseren.

Het twitter-toespraakje van Macron, bedoeld om de spanning te verminderen, gooide olie op het vuur. In de krant l’Opinion heette het in een verontwaardigd commentaar: Macron: Marokko is groter dan jij! Hoe durfde Macron dit te doen terwijl het Marokkaanse volk eendrachtig het hoofd bood aan de gevolgen van de aardbeving? De website Morocco World News publiceerde een vlammend artikel met als titel: Alleen de koning kan zijn volk toespreken: Marokkanen zetten Macron op zijn plaats. In het artikel wordt Macron stom en impulsief genoemd. Een andere krant vergeleek hem met een verwend kind.

Besef goed: de golf van kritiek op de internationale media en met name op Frankrijk komt van media die direct of indirect door de Marokkaanse autoriteiten worden gecontroleerd. Dezelfde media hebben tot dusver geen woord gespendeerd aan eventuele tekortkomingen in de hulpverlening, aan het feit dat er nog steeds doden onder het puin liggen en dorpen niet zijn bereikt. De reddingsoperaties verlopen, volgens de Marokkaanse pers, allemaal even efficiënt, goed gecoördineerd en onder de wijze instructies van zijne majesteit.

Als je echt wilt weten wat er gaande is ben je aangewezen op een aantal internationale nieuwskanalen. Ook via sociale media zijn snippers informatie te vinden, vooral van Marokkanen in het buitenland die het nieuws van familie en vrienden doorgeven.

De aardbeving in Haouz had als neveneffect dat plotseling de aandacht van de wereld op Marokko was gericht. Daarbij kwamen het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en het archaïsche monarchale systeem onbarmhartig in de schijnwerpers te staan.

Dat Marokko abominabel scoort op het gebied van persvrijheid was al eerder bekend. In 2022 stond het land op de 144ste plaats in de ranglijst van Reporters Without Borders (RSF). Een aantal van Marokko’s meest bekwame en kritische journalisten zit jarenlange gevangenisstraffen uit na oneerlijke processen.

Het gebrek aan openheid wreekt zich in rampzalige situaties zoals een dodelijke aardbeving. Persvrijheid is geen luxe of een louter westers concept, laat staan een koloniale perversiteit.  Onafhankelijke media die vrijelijk kunnen opereren zijn een levensnoodzaak.

Eerder gepubliceerd op Joop, 15 september 2023

Een jaar na de dood van Shireen Abu Akleh nog geen gerechtigheid

Het bericht greep mij een jaar geleden bij de keel: de Palestijns-Amerikaanse journalist Shireen Abu Akleh was doodgeschoten. Ze was een sympathieke collega uit Doha met een aanstekelijke lach, een vertrouwd gezicht op nieuwszender Al Jazeera en de meest geliefde en prominente correspondent in de Palestijnse gebieden. 

Er stond met grote letters ‘PRESS’ op de voor- en achterkant van haar kogelwerend vest en op haar helm. Maar daar had de scherpschutter geen boodschap aan.  

‘In het harnas gestorven’, wordt gezegd als iemand bij de uitoefening van zijn vak overlijdt. Dat klinkt het geval van Shireen extra cynisch. De Israëlische militair wist precies de plek in haar achterhoofd te raken tussen haar helm en scherfvest. Ze was op slag dood. 

Het was 11 mei 2022, ’s ochtends vroeg. Het team van Al Jazeera was in het vluchtelingenkamp van Jenin om een inval van het Israëlische leger te verslaan. Er was een schotenwisseling geweest tussen de Israëlische militairen en Palestijnse militanten in een ander deel van het kamp. Plotseling worden de journalisten van Al Jazeera beschoten. Verslaggever Ali Al-Samoudi wordt geraakt in zijn schouder. Het team probeert dekking te zoeken, maar voor Abu Akleh is het te laat. Ze wordt geraakt als een tweede serie schoten wordt afgevuurd. 

Weinig incidenten waarbij journalisten omkwamen zijn zo precies onderzocht en gedocumenteerd als de dood van Shireen Abu Akleh. Misschien is dat logisch. Ze was tenslotte in het Midden-Oosten een journalistieke grootheid. Maar het komt ook door de evident lakse en ongeloofwaardige manier waarop de Israëlische autoriteiten met haar gewelddadige dood omgingen. 

“Abu Akleh is waarschijnlijk getroffen door Palestijnse terroristen die wild om zich heen schoten”, verklaarde het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken in eerste instantie op sociale media. Het ministerie voegde een filmpje toe dat, zo bleek later, op een heel andere locatie was opgenomen. Ook premier Naftali Bennett zei direct na Abu Akleh’s dood dat er een ‘aanzienlijke kans’ was dat gewapende Palestijnen verantwoordelijk waren.

Het in de Verenigde Staten gevestigde Committee for the Protection of Journalists dringt in een afgelopen dinsdag verschenen rapport met klem aan op een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Abu Akleh. Ook eerdere dodelijke incidenten, zoals het in 2018 doodschieten van fotojournalisten Ahmed Abu Hussein en Yasser Murtaja tijdens demonstraties bij het afscheidingshek in Gaza, zouden ‘onafhankelijk, transparant en strafrechtelijk’ moeten worden onderzocht. 

Kort na de beschieting van het Al Jazeera-team draaide Israël bij. Nadat onderzoek van The New York Times, The Washington Post en onderzoekscollectief Bellingcat haarfijn had aangetoond dat een Israëlische militair het fatale schot had afgevuurd, had ontkennen weinig zin meer. Onderzoek van de CNN en van de in Londen gevestigde Forensic Architecture ging nog een stapje verder en concludeerden dat de schutter met opzet heeft geprobeerd Abu Akleh te doden. Ook Al Jazeera en Shireen’s familieleden en vrienden zijn ervan overtuigd: ze werd het zwijgen opgelegd omdat ze de Palestijnen een stem gaf.  

De CPJ constateert in het rapport dat sprake is een ‘dodelijk patroon’. Deadly Patternis ook de titel van het rapport, over de wijze waarop Israël omgaat met gedode verslaggevers. Het gaat om twintig slachtoffers sinds 2001. Niemand is ooit verantwoordelijk gehouden, laat staan gestraft.

Dertien van de twintig journalisten waren, op het moment dat ze werden doodgeschoten, duidelijk te herkennen als journalisten met ‘PRESS’ op hun kleding. Dat gold bijvoorbeeld ook voor Reuters cameraman Fadel Shana, die ook nog eens naast een auto met ‘TV’ erop geschilderd stond, toen hij in 2008 werd neergeschoten. 

Het feit dat niemand verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van journalisten in de bezette gebieden, heeft ertoe geleid dat verslaggevers – lokale zowel als buitenlandse – in een steeds gevaarlijker werkveld actief moeten zijn.

Guillaume Lavallée, voorzitter van de Foreign Press Association in Israël, zegt in het CPJ-rapport dat veel journalisten bang zijn: “Als een journalist met een Amerikaans paspoort gedood kan worden zonder juridische consequenties, dan zou dat hen in de toekomst ook kunnen overkomen. Het gevoel onbeschermd te zijn is vooral sterk bij onze Palestijnse collega’s. Sommigen van hen zijn zelfs bang dat er expres op hen wordt geschoten.”

Dat is geen rare gedachte. Behalve een Brit en een Italiaan waren de resterende achttien dodelijke slachtoffers allen Palestijns. Een aantal van hen werkte wel voor buitenlandse media en persbureaus. Opvallend is dat geen enkele Israëlische journalist onder de slachtoffers is.  

Het CPJ-rapport beschrijft in detail hoe Israël omgaat met de dodelijke incidenten. Onderzoeken zijn ondoorzichtig, willekeurig en duren eindeloos. Bewijsmateriaal en getuigenverklaringen worden terzijde geschoven. Betrokken militairen gaan vrijuit terwijl het onderzoek, dat altijd vertrouwelijk wordt gehouden, nog gaande is. Er worden alternatieve versies van de toedracht verspreid. Fake news dus. En soms worden de getroffen journalisten voor terroristen uitgemaakt. 

Wat dat betreft was de onverkwikkelijke gang van zaken rond het onderzoek naar de dood van Shireen Abu Akleh geen uitzondering. Er wordt simpelweg geen verantwoording afgelegd. 

Het CPJ-rapport eindigt met een aantal aanbevelingen, de meeste aan het adres van Israël. Er is daarnaast een aantal aanbevelingen voor de internationale gemeenschap. Ze zijn ook van toepassing op Nederland.

CPJ roept bevriende regeringen op Israël te herinneren aan hun internationale plichten rondom mediaveiligheid. Ook moeten die regeringen druk uitoefenen op Israël om mee te werken aan internationale onderzoeken naar de dood van journalisten.

Tot dusver weigert Israel – tot grote frustratie van Shireens familie en bewonderaars – mee te werken aan Amerikaans FBI-onderzoek naar haar dood.

Committee for the Protection of Journalists: Deadly Pattern

Gepubliceerd op 11 mei 2023 op VillaMedia

https://www.villamedia.nl/artikel/een-jaar-na-de-dood-van-shireen-abu-akleh-nog-geen-gerechtigheid

International Federation of Journalists demands Justice for Shireen

The Arab Reporters for Investigative Journalism (ARIJ): De dood neemt de stem van de waarheid niet weg, kogels kunnen de waarheid niet vermoorden

Muurschildering in Gaza

Geen woord van Hoekstra over de tientallen journalisten die in Marokkaanse cellen zitten

In juli 2019 werd de Global Media Freedom Coalition (GMFC) opgericht, een coalitie van regeringen die beloofden te zullen ijveren voor persvrijheid en de veiligheid van journalisten. “Alle mogelijke middelen” zouden worden ingezet om schendingen van mediavrijheid het hoofd te bieden. 51 landen ondertekenden de global pledge, de plechtige belofte om ook diplomatieke middelen in te zetten voor het nobele doel de persvrijheid overal ter wereld te verdedigen.

Maati Monjib

In 2022 vervulde Nederland, samen met Canada, het voorzitterschap van de coalitie. Op de jaarlijkse conferentie, in februari 2022 in Talinn, hield minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken een vlammend betoog. Vrijheid van meningsuiting is een hoeksteen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, aldus de minister. Hoekstra bepleitte het zoveel mogelijk gebruik maken van ‘de diplomatieke gereedschapskist’ om regeringen verantwoordelijk te stellen als ze persvrijheid schenden.

Op de website van de Global Media Freedom Coalitionkan men lezen wat die diplomatieke activiteiten van de deelnemende landen in 2022 hebben opgeleverd:

  • Op de Filippijnen was de coalitie actief op twitter met een bezorgde tweet over een vermoorde journalist en een positieve tweet over de vrijspraak van Nobelprijswinnaar Maria Ressa. Bij de Britse ambassade vond een receptie plaats met toespraken over persvrijheid.
  • In Bangladesh, waar de persvrijheid ernstig onder druk staat, hield de Zwitserse ambassadeur een exposé over de persvrijheid in Zwitserland tijdens een door de VN georganiseerd rondetafeldiscussie.
  • In Mexico, waar 14 journalisten werden vermoord in 2022, organiseerde de coalitie een seminar over het veranderen van de perswet. De Nederlandse ambassade tweette daarover.
  • In Slowakije hielpen de Canadese en Nederlandse ambassades met het organiseren van een TV-debat over de veiligheid van journalisten.

En dat was dat. Niet echt een overtuigende lijst met successen. Maar wie weet. Je hebt ook nog geheime diplomatie. Misschien dat hier en daar ook nog wat stille diplomatie werd bedreven. We zullen het nooit weten.

Zou de Nederlandse ambassade of een van de diplomatieke vertegenwoordigingen van andere GMFC-lidstaten vorige week in het geweer zijn gekomen voor de Marokkaanse journalist en mensenrechtenactivist Maati Monjib? Of voor een van de

Marokkaanse journalisten die na een schertsproces lange gevangenisstraffen uitzitten?

Monjib kondigde aan in hongerstaking te gaan nadat hij ontslagen werd als docent aan een universiteit in Rabat. Hij is al jarenlang het slachtoffer van politieke repressie, heeft een uitreisverbod en er loopt een proces tegen hem wegens het “witwassen van fondsen”. Het Europees Parlement en verschillende internationale mensenrechtenorganisaties hebben kritiek geleverd op de jarenlange “justitiële intimidatie” van Monjib.

De maatregel om Monjib te ontslaan kwam kort nadat hij en een groep andere Marokkaanse mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten een collectief vormden dat in België een civiele rechtszaak wil aanspannen tegen een aantal Europarlementariërs die ervan worden verdacht Marokkaanse steekpenningen te hebben aangenomen. Daardoor werd telkenmale verhinderd dat de belabberde situatie op het gebied van mensenrechten en persvrijheid in het Europees Parlement zelfs maar ter sprake gebracht kon worden, laat staan veroordeeld.

Pas na de onthullingen van het Qatargate-netwerk, waarbij ook Marokko nauw betrokken bleek, nam het Europarlement op 19 januari een kritische tekst aan over “de situatie van journalisten in Marokko”. De journalisten Maati Monjib, Omar Radi, Taoufic Bouachrine en Sulaiman Raissouni worden met name genoemd. Radi, een onderzoeksjournalist die berichtte over corruptie in de hoogste politieke kringen en Bouachrine en Raissouni, verbonden aan een populair dagblad dat veel kritiek leverde op de regering, zitten beide lange gevangenisstraffen uit. In de verklaring van het Europarlement wordt er fijntjes aan herinnerd dat die straffen werden opgelegd na processen die aan alle kanten rammelden.

De Nijmeegse arabist en Marokko-deskundige Jan Hoogland herinnerde er vorige week aan dat Maati Monjib jarenlang samenwerkte met de Nederlandse NGO Free Press Unlimited (FPU) bij het opleiden van Marokkaanse onderzoeksjournalisten. Hoogland kan het weten want hij was tussen 2009 en 2015 directeur van het NIMAR, het Nederlands Instituut in Marokko. Het programma voor de onderzoeksjournalisten werd uitgevoerd door Press Now, de organisatorische voorganger van FPU, en gefinancierd door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Kan Monjib nu ook rekenen op steun van dat ministerie of van de Nederlandse ambassade in Marokko, vroeg Hoogland zich af.

Het was wellicht een retorische vraag. Nederland en Marokko hebben immers een deal gesloten, in het officiële jargon ‘actieplan’ geheten. In dit Marokkaans-Nederlandse document, dat al in juli 2021 door beide landen werd getekend maar tot eind november 2022 geheimgehouden, staat dat beide landen zich niet zullen mengen in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Den Haag zal melden bij de Marokkaanse autoriteiten als een Nederlandse NGO activiteiten in het land wil opzetten.

Voor Nederland zijn de belangrijkste onderdelen van de deal de samenwerking en coördinatie op het gebied van migratie en terrorismebestrijding. Er staan ook paragrafen in over onder andere sociale zekerheid, handel, klimaat en cultuur. Wat opvallend ontbreekt zijn termen als mensenrechten en persvrijheid.

Inmiddels is de Marokkaans-Nederlandse deal van verschillende kanten en op een groot aantal onderdelen bekritiseerd. Bottomline bij dit alles is natuurlijk de vraag of je wel moet willen samenwerken met autocratisch regimes zoals het Marokkaanse. Die vraag is des te meer prangend als we inzoomen op het thema persvrijheid.

Op maandag 19 juli 2021, elf dagen na ondertekening van het actieplan, werd journalist Omar Radi tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld wegen ‘verkrachting en spionage’. Human Rights Watch en andere mensenrechtenorganisaties hebben vernietigende kritiek geleverd op de procesgang en op de bewijsgronden voor deze zware straf. Let wel: Omar Radi, ooit ook deelnemer aan het programma van Press Now voor onderzoekjournalisten, werd ervan beschuldigd een Nederlandse spion te zijn.

Kamerleden Piri (PvdA) en Van der Lee (GroenLinks) stelden in februari Kamervragen over de inspanningen van Buitenlandse Zaken “om de aantijging te ontkrachten dat Radi een spion van Nederland zou zijn”. Hoekstra’s antwoord is ontluisterend. “Nederland heeft de ontwikkelingen in het proces van Omar Radi nauwgezet gevolgd. Voorafgaand aan de veroordeling is meermaals navraag gedaan naar de aanklacht en, na de veroordeling, ook naar het vonnis.”

Die navraag leverde kennelijk niets op. In de Marokkaanse media, die grotendeels door de overheid worden gecontroleerd, werd Radi al maandenlang gedemoniseerd als seksueel delinquent en Nederlands spion. Maar de ambassade hulde zich publiekelijk in stilzwijgen. Als enig wapenfeit kon Hoekstra aan de Kamerleden melden dat haast drie maanden na het vonnis Nederland “inzage kreeg in een werkvertaling van het vonnis”. Inzage. Een werkvertaling. En daarbij gaf Hoekstra aan teleurgesteld te zijn “daar waar het de aanklacht voor spionage voor Nederland betreft”.

Teleurgesteld, het zal, maar geen woord over het schertsproces. Geen woord over de tientallen journalisten en mensenrechtenactivisten die in Marokkaanse cellen zitten. De global pledge om de diplomatieke gereedschapskist in te zetten ten faveure van persvrijheid en journalisten in de verdrukking voor het gemak even vergeten. Hoekstra’s linkerhand weet voor het diplomatieke gemak even niet waar de rechterhand mee bezig is. Aan de ene kant miljoenen uitgeven voor conferenties en cocktailparty’s van het Global Media Freedom Coalition, aan de andere kant geen poot uitsteken voor de journalistiek en persvrijheid in Marokko.

Dit artikel werd op 14 maart 2023 gepubliceerd door VILLAMEDIA

Activist, journalist of gewoon ‘tuig van de richel’?

De ombudsman van dagblad Trouw brak zich onlangs het hoofd over de juiste benaming van Roman Protesevitsj, de man die de Wit-Russische autoriteiten zó graag wilden arresteren dat ze er een lijnvliegtuig voor dwongen een tussenlanding te maken in Minsk. Moet je hem nu een dissident noemen, een activist of journalist? Of alle drie?

Vast staat dat Protesevitsj actief was als nieuwsfotograaf en, belangrijker nog, hoofdredacteur van Nexta, een kanaal op berichtendienst Telegram en op YouTube. Via Nexta kwam een stroom belangrijke informatie naar buiten over de protestacties na de presidentsverkiezingen van augustus vorig jaar, die dictator Lukashenko valselijk claimde gewonnen te hebben.

Nexta werd in de woelige augustusdagen immens populair in Wit-Rusland. Terwijl de aan de regering gelieerde media het publiek nauwelijks of niet informeerden over wat er aan de hand was, doorbrak Nexta de nieuws blackout met een stroom aan berichten, onthullende foto’s en video’s. En ja inderdaad, Nexta gaf ook aanwijzingen aan actievoerders om een bepaalde straat te mijden omdat de mobiele brigade daar klaar stond, of publiceerde adressen van advocaten die konden helpen in het geval van arrestatie. Van de 9,5 miljoen Wit-Russen namen anderhalf miljoen mensen een abonnement op Nexta.

Deed Nexta aan journalistiek en kan Roman Protesevitsj dus met recht journalist worden genoemd, of gaat het hier om een vorm van activisme dat handig gebruik maakt van de mobiele telefoontechnologie? Werden de berichten wel grondig gecheckt? En hoe staat het met de onafhankelijkheid van Nexta? Was de organisatie niet te veel gelieerd aan de oppositiebeweging tegen Lukashenko?

Het zijn legitieme vragen en Trouw herinnert eraan dat “activist en journalist, een combinatie is die in Nederland snel wantrouwen zou opwekken”. “Een journalist voert geen actie”, stelt de krant vast, “dat gaat ten koste van de objectiviteit”. 

Maar, als Protesevitsj politiegeweld tegen burgers laat zien, dan is dat wel degelijk journalistiek, constateert de krant ook. Het is immers: laten zien wat er gebeurt? Blijft het feit dat Protesevitsj een “journalist met een agenda” is en daar kijken we in Nederland kritisch naar.

Uiteindelijk komt Trouw tot de conclusie dat Protesevitsj het beste “dissident en journalist” genoemd kan worden, in die volgorde. Eventueel is ook de term oppositieblogger bruikbaar maar het blijft, vindt de Trouw-ombudsman ook, onbevredigend. 

Is het echt zo, zoals Trouw stelt, dat activistische journalistiek in een democratisch land als Nederland wantrouwen verdient? Wellicht is het waar als we “activistisch” heel eng definiëren. Zoiets als: puur subjectief gedreven verslaggeving of journalistiek met een strikt (partij-)politieke agenda, met dedain voor waarheidsvinding. Dan klopt de stelling van Trouw. 

Maar ik denk dat ook in een democratie we niet al te wantrouwig moeten zijn naar de activistisch ingestelde journalist. Veel onderzoeksjournalistiek heeft uiteindelijk een flinke activistische inslag. De goed onderbouwde onthullingen van Volkskrant-verslaggevers Frank Hendrickx en Tom Kreling over de miljoenen van Siewert waren uiteraard journalistiek vakwerk, maar waren er nooit gekomen zonder die extra drive om de waarheid te achterhalen en onrecht aan de kaak te stellen.

Journalistiek is er in de eerste plaats om ons zo eerlijk, objectief en duidelijk mogelijk te informeren over wat er in de wereld gebeurt. Maar soms werkt journalistiek ook mee om de wereld (ietsje) te veranderen. Dat is haast altijd ongemakkelijk en vaak gevaarlijk. Daarom stoppen ze journalisten als Roman Protesevitsj in de gevangenis en worden brave collega’s in Nederland door populistische politici aangeduid als “tuig van de richel”. 

Spaanse rapper naar gevangenis wegens “misdadig” beledigen

Duizenden mensen gingen deze week de straat op in Spanje na de arrestatie van rapper Pablo Hasél. Ze protesteerden tegen de straf van negen maanden gevangenis die Hasél kreeg voor zijn rapteksten en tweets. Een rapper hoort niet in de gevangenis, aldus de demonstranten. Ze eisten vrijheid van meningsuiting: libertad, libertad, werd er geroepen, vrijheid voor Pablo.

Het ging er bij de demonstraties, die niet waren toegestaan, hard aan toe. De oproerpolitie hanteerde de wapenstok, schoot met rubberkogels en verrichtte tientallen arrestaties. Sommige demonstranten richtten vernielingen aan en vielen politiemannen aan. Er velen gewonden, zowel bij de demonstranten als bij de politie en journalisten die verslag deden van de rellen. 

De woordvoerder in het parlement van Unidas Podemos, de kleinere en linksere regeringspartner in de coalitie met de sociaaldemocratische PSOE, liet op sociale media er geen twijfel over bestaan dat zijn sympathie lag bij ‘de jonge antifascisten die demonstreren voor rechtvaardigheid en vrijheid van meningsuiting’. Hij hekelde het harde, niet-proportionele optreden van de oproerpolitie. De politie moest volgens hem verantwoording afleggen voor het schieten met rubberkogels waarbij een van de demonstranten een oog had verloren. 

De Spaanse twitter en facebook ontploften. Vooral de rechterflank roerde zich flink. Politiebonden spraken schande van de kritiek van de linkse parlementariër. Hoe was het mogelijk dat een vertegenwoordiger van een regeringspartij, die dus indirect ook het gezag vertegenwoordigde, de vrijlating van rapper Pablo Hasél eiste? En kritiek op de politie durfde te leveren? Die zogenaamde antifascisten waren niet meer dan relschoppers, jeugdige delinquenten die vernielingen aanrichtten. Hoezo vrijheid van meningsuiting?

De arrestatie van de rapper, het geweld op straat en het verbale geweld in de (sociale) media liet deze week zien hoe diep verdeeld Spanje nog steeds is. Voor de aanhangers van de rechtse Partido Popular en vooral van de sterk opkomende partij Vox, een soort Spaanse versie van de PVV, zijn de rapper Hasél en de jongeren die voor hem demonstreren, echt terroristen of criminelen. 

Ik had een overweldigend gevoel van déjà vu bij de beelden van libertad libertad scanderende jongeren en erop los meppende dienders. In de jaren zeventig werkte ik enkele jaren in Madrid als beginnend journalist en maakte de transición mee van Franco-dictatuur naar een moderne, Europese democratie. Het was geen pijnloze bevalling maar de culminatie van jarenlange politieke en sociale strijd voor meer democratie. En de ellende was dat het nieuwgeboren Spanje weliswaar vrijer was dan het fascistische Spanje van Franco, maar perfect was het lang niet. De nieuwe grondwet herstelde bijvoorbeeld de monarchie en de door Franco voor het ambt van staatshoofd klaargestoomde Juan Carlos de Borbón werd koning.   

Dat de Spaanse democratie nog niet perfect was merkte ik zelf aan den lijve in 1979 toen ik formeel het land werd uitgezet. Ik had een artikel geschreven in De Volkskrant over betrokkenheid van een aantal rechtse officieren bij een terroristische aanslag in Madrid. De top van het Spaanse leger was not amused over het artikel en als reden van mijn uitzetting werd opgegeven dat ik me schuldig had gemaakt aan “belediging van de Spaanse strijdkrachten”. En dat was een strafbaar feit. 

Die herinnering kwam terug toen ik las waarvan de rapper Pablo Hasél werd beschuldigd. In zijn tweets zou hij de kroon -in Spanje geschreven als Corona met een hoofdletter- en de Spaanse staatsinstellingen, waaronder de strijdkrachten, hebben beledigd. Injuria of belediging van deze instellingen is, volgens het Spaanse wetboek van strafrecht, een misdrijf waar gevangenisstraf op staat. 

Pablo Hasél rapt in een van zijn nummers dat de vroegere koning Juan Carlos een maffiabaas en hoerenloper is. Niet zulke fijnzinnige beschuldigingen natuurlijk, maar de ironie is dat er een grote kern van waarheid in schuilt. De vroegere vorst en vader van de huidige koning Felipe wordt daadwerkelijk beschuldigd van corruptie en schimmige deals, onder andere met Saoedi-Arabië. De totaal van zijn voetstuk gevallen Juan Carlos verblijft sinds vorig jaar in ballingschap in Abu Dhabi.  

Maar dat betekent nog niet dat je in Spanje de kroon als instelling zomaar kunt bekritiseren of bespotten. Of de eenheid van het land in twijfel kunt trekken. Of kritisch kunt zijn over de kerkelijke hiërarchie of katholieke symbolen. Volgens de politieke analist Germán Gorraiz López speelt de erfenis van generaal Franco wel degelijk een rol bij de repressieve wetten en “het uitsterven van de vrijheid van meningsuiting in Spanje”. De repressie, aangescherpt door een wet ingevoerd in 2015 onder de vroegere premier Rajoy, heeft als doel “weerspannige personen, groepen en entiteiten die ingaan tegen de belangen van het Spaanse establishment te criminaliseren”. 

De zaak van rapper Hasél staat niet op zichzelf. Volgens Amnesty International werden in 2018-’19 zeventig personen veroordeeld op basis van de Rajoy-wet. Een andere rapper vluchtte naar België nadat hij tot drie-en-een-half jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. Ook hij zou de monarchie hebben beledigd en terroristische groepen hebben geprezen.  

Spanje scoort binnen Europa slecht op het gebied van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Volgens de RSF-persvrijheidsindex van 2020 staat Spanje op de 29e plaats, ver achter Nederland (5e) maar ver achter ook Portugal (10e).

Om de situatie in Spanje te vergelijken met die in Turkije of Marokko, zoals sommige Spaanse persvrijheidsactivisten doen, gaat wat ver, maar er is nog wel erg veel werk aan de winkel. De huidige linkse regering wil af van de strenge Rajoy-wetten en van gevangenisstraffen voor ‘opiniemisdrijven’. Oproepen tot haat en geweld zouden wel strafbaar moeten blijven, conform de wetgeving in andere landen van de Europese Unie. De regering van premier Sanchez is echter nog niet met een concreet wetsvoorstel gekomen. 

De enorme polarisatie die de zaak-Hasél in Spanje teweeg heeft gebracht toont aan dat er nog iets anders aan de hand is. Oude demonen steken hun kop weer op. Spanje blijft een verdeeld land, waar een tot voor kort vrij onbekende rapper voor de één een strijder voor het vrije woord is en voor de ander een crimineel die in de gevangenis thuishoort.

Ook gepubliceerd op Joop 19 februari 2021: https://joop.bnnvara.nl/opinies/oude-demonen-steken-de-kop-op-bij-arrestatie-spaanse-rapper

Message to Rural Media Network Pakistan

Safety Training for Pakistani journalists

Dear friends and colleagues

I’m saluting you from The Netherlands. As a long time friend of the Rural Media Network Pakistan my thoughts are with you and the important work you’re doing. On World Press Freedom Day (3d of May) we celebrate the fundamental principles of press freedom. Those principles are universal and based on the right to freedom of opinion and expression. According to the Universal Declaration of Human Rights it is each and everyone’s right “to hold opinions without interference, and to seek, receive and impart information and ideas through any media regardless of frontiers.”

On the 3d of May we assess the situation of press freedom in our village, city and country. And we pay tribute to journalists who were injured or even lost their lives in the line of pursuing a story. 

Independent, trusted journalism matters. This is even more true in times of a health crisis. Journalists can counter fake news and misinformation, spread crucial public health messages and encourage people to do the right thing not to get infected with the corona virus. 

So it is especially in these days that my thoughts are with you: brave journalists in rural Pakistan. Please keep up the fight for transparency, good communication and trusted information.

Jan Keulen

1-5-2020 Message to RMNP: http://ruralmedianetworkpk.org/jan-keulen-underlines-the-need-to-fight-for-transparency-good-communication-and-trusted-information/

Het desinformatie-virus in tijden van corona

tekening Joep Bertrams

Lang voordat we geteisterd werden door corona, hadden we te maken met het desinformatie-virus. De combinatie van die twee plagen kan dodelijk zijn, heel soms vermakelijk en het levert wellicht ook nieuwe inzichten op.

Volgens het European Journalism Observatory hebben we te maken met een tsunami van foute informatie, zowel in de traditionele ‘main stream’ media als op sociale media. Factcheckers overal ter wereld maken overuren om mythes over corona te ontzenuwen, waandenkbeelden te bestrijden en geruchten en domweg foute informatie recht te zetten. 

Het Franse persbureau AFP publiceert bijvoorbeeld de blog AFP Fact Checkwaar binnen enkele weken al zo’n 170 foute verhalen werden gerectificeerd. 

Soms is de desinformatie zo ongeloofwaardig dat het lastig is een glimlach te onderdrukken, zoals bij de bewering dat je het coronavirus met een heet bad af zou kunnen schudden of kunt verlichten door te gorgelen met zout water. Ook het bericht dat je corona opspoort  door tien seconden je adem in te houden, lijkt, ook op het eerste gezicht, toch wel erg onwaarschijnlijk. Als het je lukt je adem tien minuten in te houden zou je niet besmet zijn met het coronavirus.

In het Verenigd Koninkrijk bestrijdt de onafhankelijke factchecker Fullfact vooral desinformatie over corona die via sociale media wordt verspreid. Fullfact benadrukt onpartijdig te zijn en niet alleen foute informatie op te sporen maar ook te ijveren voor rectificatie. Het gaat de organisatie puur om de feiten, niet om politieke of ideologische standpunten. Interessant en nuttig is de eenvoudige maar effectieve Fullfact-toolkit met tips en tricks om informatie te verifiëren. De website biedt ook een lijst van organisaties overal ter wereld die zich met fact checking bezighouden.  

In Nederland volgt onder andere nu.nl actief sociale media om te kijken wat er nu wel of niet klopt. Onjuiste corona-adviezen worden door NUcheckt feitelijk en bondig ontkracht. Als het mogelijk is te achterhalen waar het onjuiste bericht vandaan komt, wordt dit vermeld.  

De berichtendienst Whatsapp draagt veel bij aan de geruchtenmolen, samenzweringstheorieën en bakerpraatjes over veronderstelde remedies tegen corona. Hoewel het dus een van de grootste boosdoeners is die nepnieuws de wereld in helpt, is Whatsapp tegelijkertijd voor miljoenen mensen belangrijk om onderling contact te onderhouden. Een ‘leuk’ berichtje over corona, dat toch al viraal rondgaat, is met de druk op een knop verzonden. Het advies van mediadeskundige Jeroen Smit in Jinek van 23 maart om behalve social distancing ook social media distancing te betrachten, en minder met je telefoon en met internet bezig te zijn, is in tijden van verplichte sociale isolatie nogal wereldvreemd. 

Toch is er uiteraard veel kritiek mogelijk op de rol van de internetbedrijven die met hun sociale mediaplatformen en andere producten gigantische winsten maken. Welke rol spelen zij in de strijd tegen het desinformatievirus? 

Google pretendeert zelf aan fact checking bij te dragen, onder andere door Google Fact Check Tools aan te bieden, een handig hulpmiddel voor journalisten en andere geïnteresseerden om zelf als fact checker aan de slag te gaan. Ook de resultaten van een zoekopdracht, bijvoorbeeld als men bij Google ‘corona’ intypt, zijn, aldus Google zelf, zoveel mogelijk gevrijwaard van nepnieuws

Whatsapp, dat een onderdeel is van Facebook, heeft onlangs een donatie gedaan van een miljoen dollar aan het International Fact-Checking Network (IFCN), dat een coalitie van meer dan 100 fact-checkers in 45 landen heeft opgezet om de desinformatie over corona te bestrijden. Volgens Whatsapp is accurate informatie cruciaal voor de bestrijding van het coronavirus. Dat zal niemand ontkennen. Maar er zit bij de gulle gever wellicht ook een addertje onder het gras, omdat een deel van het geld besteed zal worden om journalisten te trainen in het gebruik van Whatsapp applicaties als WhatsAppBusiness App en WhatsApp API.

Het is onrealistisch te veronderstellen dat het publiek in tijden van corona minder gebruik zal maken van Facebook, Instagram, Twitter of Whatsapp. Het ligt voor de hand dat, met een massa al of niet verveelde mensen in thuisquarantaine, het gebruik juist eerder zal toenemen. Dat betekent, ironisch genoeg, dat de verleiding voor sommigen om onjuiste, sensationele en misleidende berichten te plaatsen ook erg groot blijft. Dit soort berichten vormen immers clickbait, vaak een verdienmodel of lekker geil voor influencers die door de vele klikken hun ego gestreeld zien.

Het is dus de heilige plicht van journalisten om met goede, betrouwbare informatie te komen en het virus van de desinformatie, met name die van Whatsapp en andere sociale media, de kop in te drukken. In deze barre tijden hebben we geen influencers nodig maar goede journalistiek.

Soms zijn het de instanties zelf die met rectificaties komen. 

Zo moest de politie enkele dagen geleden het nepnieuws ontkennen dat het leger werd ingezet om vanuit vliegtuigen desinfecterende vloeistof tegen het coronavirus te sproeien. Volgens het bericht moesten alle Nederlanders daarom thuisblijven. De politie verzocht mensen de flauwekul van Twitter te verwijderen. Het is uiteraard belangrijk dat zo’n politiebericht en -advies breed wordt opgepakt door alle serieuze journalistieke platforms.

Het RIVM reageerde fel op een bericht van de uiterst-rechtse YouTuber Tom Zwitser. Zwitser beweerde op zijn YouTube kanaal dat de Nederlandse overheid uit is op 200.000 corona-doden. Zwitser is directeur van het vanuit Groningen opererende Blue Tiger Studio dat pretendeert “het echte nieuws over corona” te brengen, suggererend dat we voor de gek worden gehouden over de pandemie door overheid en main stream media. 

Op 17 maart debiteerde Zwitser in een video een aantal samenzweringstheorieën die inmiddels door meer dan 16.000 mensen bekeken zijn. De meeste reacties onder het filmpje zijn instemmend. Veel gehoorde strekking: eindelijk iemand die het echte verhaal durft te vertellen. In het Dagblad van het Noorden noemt RIVM-woordvoerder Coen Berends het verhaal van Tom Zwitser “volstrekte onzin”. “Zwitser zegt dat de overheid een verborgen agenda heeft. Daar is absoluut geen sprake van. Ik schaar dit onder nepnieuws. Het RIVM probeert juist duidelijkheid te scheppen. Ik en mijn collega’s werken dag en nacht om Nederland te beschermen voor het virus.”

Zwitser en zijn geestverwanten zullen niet onder de indruk zijn van de RIVM. Ze zullen er eerder een bewijs in zien van hun eigen gelijk en dat het RIVM bestaat uit een sinistere club leugenaars.

In zijn essay ‘Mens/Onmens’ constateert Bas Heijne dat de ware functie van nepnieuws niet is om weldenkende burgers op een dwaalspoor te brengen, maar om noties en gevoelens die sommige mensen toch al hadden te bevestigen. Als je er bijvoorbeeld van overtuigd bent dat de opwarming van de aarde een hoax is, dat de overheid je vijand is, dat het de taak van media is om de massa’s te manipuleren, dan weerhoudt niets je ervan de idiote beweringen van bijvoorbeeld Tom Zwitser voor waar aan te nemen en te verspreiden. 

Met ware gelovers is het lastig debatteren. 

“Informatie, informatie, informatie”, riep Jeroen Smit uit bij Jinek, “daar gaat het om”. Hij heeft gelijk dat het de taak van de journalistiek is om het publiek op een betrouwbare en professionele manier te informeren. Daarnaast is het aan ons journalisten dagelijks met een stevig en slim vaccin tegen het desinformatie-virus te komen. Geen gemakkelijke opgave in deze tijden van corona. 

Dit artikel werd gepubliceerd in VillaMedia van 25 maart 2020

Luister naar podcast van The Guardian over hetzelfde onderwerp.

An avalanche of misinformation, fake news and hoaxes are being shared widely online as people seek reliable information on the coronavirus crisis. The Guardian’s media editor, Jim Waterson, examines where the falsehoods are coming from.

https://www.theguardian.com/news/audio/2020/mar/25/going-viral-fake-news-and-covid-19?CMP=share_btn_tw